Het besluit tot intrekking en terugvordering van een toegekende WW-uitkering door het UWV is een belastend besluit. Het is daarom aan het UWV om feiten aan te dragen waarmee het aannemelijk wordt dat er geen arbeidsovereenkomst is geweest.
Een manager werkt van 1 februari 2019 tot 1 september 2020 voor een onderneming. Op 31 augustus hebben de manager en de werkgever een vaststellingsovereenkomst gesloten om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen. Economische omstandigheden en een niet op te lossen verschil van mening zijn de belangrijkste redenen. De manager heeft een WW-uitkering gekregen. Later herziet het UWV het besluit voor de WW-uitkering.
Het geschil
Bij rechtbank Limburg is in geschil of de manager een arbeidsovereenkomst heeft gehad. Met name is in geschil of sprake is geweest van een gezagsverhouding.
Bewijslast dienstbetrekking bij UWV
De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om een besluit tot intrekking en terugvordering van de eerder aan de manager toegekende WW-uitkering. Omdat dit een belastend besluit is, moet het UWV feiten aandragen om aannemelijk te maken dat er geen arbeidsovereenkomst is geweest. Volgens de rechtbank is het UWV niet geslaagd in haar bewijsvoering.
UWV heeft niet aangetoond dat gezagsverhouding ontbrak
Aan het UWV kan worden toegegeven dat diverse door het UWV genoemde elementen twijfel oproepen voor wat betreft de positie van de manager binnen de onderneming. De rechtbank is het met het UWV eens dat de financiële verstrengeling tussen de onderneming en de eigen bedrijven van de manager vraagtekens oproept. Ook zijn er verklaringen van derden dat de manager meer zeggenschap heeft gehad dan hij heeft doen voorkomen. Daarmee heeft het UWV weliswaar twijfel gezaaid, maar nog niet aannemelijk gemaakt dat de manager feitelijk leiding heeft gehad bij de onderneming en niet in een gezagsverhouding stond tot de formele bestuurders van de onderneming.
Inzicht in exacte rechtsverhouding ontbreekt
Volgens de rechtbank is voor het beoordelen van de gezagsverhouding ook nodig om inzicht te hebben in de exacte functieomschrijving van de manager. Deze ontbreekt. Ook is inzicht nodig in de verhouding tussen de manager en de onderneming. Hoe hebben ze uitvoering gegeven aan hun rechtsverhouding en daaraan inhoud gegeven? Dit is met name relevant omdat het hier lijkt te gaan om een rechtsverhouding tussen voormalige vrienden/kennissen, die eerder niet op ondergeschikte wijze met elkaar hebben samengewerkt. De rechtbank verklaart het beroep van de manager gegrond.
Wet: art. 7:610 BW
Bron: rechtbank Limburg 7 juni 2023 (gepubliceerd 19 juni 2023), ECLI:NL:RBLIM:2023:3410, ROE 21/3000
Geef een reactie