De Kennisgroep verzekeringsproducten en assurantiebelasting heeft de vraag beantwoord of bij omzetting van een ingegane nabestaandenlijfrente in een andere nabestaandenlijfrente met een kortere looptijd, die voldoet aan artikel 3.126a, vierde lid, onderdeel b, onder 2°, van de Wet IB 2001, rekening mag worden gehouden met de al verstreken uitkeringsduur.
Een vrouw heeft een nabestaandenlijfrente bedongen na het overlijden van haar dochter. De vrouw heeft dertien jaar geleden de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. De nabestaandenlijfrente heeft, gelet op artikel 3.126a, vierde lid, onderdeel b, onder 2°, van de Wet Wet IB 2001, een looptijd van 240 maanden (twintig jaar), waarbij de uitkeringen per half jaar achteraf plaatsvinden. De uitkeringen lopen al een jaar. Op grond van artikel 3.126a, vierde lid, onderdeel b, onder 2°, Wet IB 2001 mag een nabestaandenlijfrente worden bedongen korter dan twintig jaar, aangezien belastingplichtige al de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. De vrouw wil de ingegane nabestaandenlijfrente omzetten in een nabestaandenlijfrente met een kortere looptijd.
Bij de omzetting van de ingegane nabestaandenlijfrente in een nabestaandenlijfrente met een kortere looptijd rekening mag geen rekening worden gehouden met de al verstreken uitkeringsduur De looptijd van de uitkeringen moet in deze situatie minimaal zeven jaar zijn.
Geef een reactie