Wie vanuit zijn positie als manager kan participeren in het kapitaal van een vennootschap, zal een belast voordeel genieten. Maar bij de berekening van dat voordeel moet de inspecteur rekening houden met risico, terwijl hij latere ontwikkelingen niet mag meenemen.
Een man treedt per 1 januari 2007 in dienst van een nv die in 2006 is overgenomen door een dochtermaatschappij van de holding waarvoor de man eerst heeft gewerkt. De holding wil het management van de nv binden aan de onderneming. Daartoe verplicht de holding bepaalde leden van het managementteam van de nv deel te nemen in het aandelenkapitaal van de dochter. De man heeft een stichting administratiekantoor (STAK) opgericht. Hij verkrijgt via deze STAK een economisch belang in aandelen in de dochtervennootschap. Per aandeel moet hij daarvoor € 10 betalen. Volgens de Belastingdienst heeft later een belaste waardestijging van de aandelen in de dochtervennootschap plaatsgevonden. De man denkt daar echter anders over en begint een beroepsprocedure. Wanneer de zaak voor de Hoge Raad komt, verwijst deze de zaak door naar hof Den Bosch.
Omkering van de bewijslast
Het hof krijgt daarbij de opdracht om een waarde toe te kennen aan de certificaten. Zie NTFR 2020/1645 en ‘Certificaten kunnen na acquisitie in waarde stijgen’. De Hoge Raad heeft al vastgesteld dat deze waarde minstens € 260 per aandeel bedraagt. Het hof oordeelt dat de man zich bewust is geweest van zijn bevoordeling. Hij was namelijk zelf betrokken bij de overname van de nv. Ook was hij op de hoogte van de financiering van de overname en de daarmee gepaard gaande hefboomwerking. Het hof oordeelt daarom dat de man niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Het gevolg is dat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast.
Inspecteur stelt voordeel onredelijk hoog vast
Dan nog moet de Belastingdienst een redelijke schatting maken. Maar het hof vindt de schatting door de inspecteur van € 2.265 per gewoon aandeel niet redelijk. In deze waarde zijn effecten verwerkt van twee overnames die op het moment van participatie van de man nog niet definitief waren. Bovendien gaat het hof in tegenstelling tot de Belastingdienst niet uit van een lineaire waardeontwikkeling. Ten slotte heeft de fiscus onvoldoende rekening gehouden met het risico dat men op zulke investeringen loopt. Daarom stelt het hof uiteindelijk de waarde per aandeel op € 800.
Wet: art. 27e AWR en art. 3.81 Wet IB 2001
Geef een reactie