De Kennisgroep aanmerkelijk belang heeft de vraag beantwoord of voor een erfgenaam voor bepaalde schulden, ontstaan door of vanwege een verkrijging krachtens erfrecht, het maximumbedrag van € 700.000 van artikel 4.14a, tweede lid, IB 2001 verhoogd kan worden, zonder dat bij deze erfgenaam sprake is van een fictief regulier voordeel in de zin van artikel 4.14a van de Wet IB 2001.
X is enig erfgenaam van Y. Tot de nalatenschap van Y behoren onder meer aandelen in A BV en diverse schulden aan A BV. Na vererving bedragen de schulden van X aan A BV meer dan het maximumbedrag van € 700.000 van artikel 4.14a, tweede lid, van de Wet IB 2001 waardoor bij X een fictief regulier voordeel in aanmerking moet worden genomen.
De schulden van X aan A BV bestaan uit:
- een eigenwoningschuld van Y, die voor X geen eigenwoningschuld is,
- een rekeningcourantschuld ontstaan tijdens het leven van Y en
- een rekeningcourantschuld van X ontstaan door uitvoering van het testament van Y.
Kennisgroepstandpunt
De vraag is of het maximumbedrag van € 700.000 van artikel 4.14a, tweede lid, Wet IB 2001 kan worden verhoogd met de hiervoor genoemde drie schulden zonder dat voor X sprake is van een fictief regulier voordeel? Het maximumbedrag kan niet verhoogd worden met deze schulden zonder dat voor X sprake is van een fictief regulier voordeel.
Geef een reactie