Wie niet tevreden is over een rentevergoeding vanwege een ambtshalve vermindering van betekeningskosten, moet daarvoor niet bij de belastingrechter zijn.
De ontvanger van de belastingen heeft bij een dwangbevel betekeningskosten in rekening gebracht aan een btw-ondernemer. In de loop van een procedure heeft de ontvanger die betekeningskosten ambtshalve verminderd. Daarbij heeft hij voor € 2 aan rente aan de ondernemer vergoed. De ondernemer meent recht te hebben op een hogere vergoeding en begint een bezwaar- en beroepsprocedure. Volgens de rechtbank is het bezwaar van de ondernemer tegen de rentevergoeding niet-ontvankelijk, omdat daartegen geen fiscaal bezwaar en beroep openstaat. Volgens hof Den Haag (NTFR 2022/3303) is dat echter wel het geval. Het hof heeft de ondernemer een hogere rentevergoeding toegekend. Daarop is de staatssecretaris van Financiën in cassatie gegaan.
Civiele rechter moet oordelen over rentevergoeding
Volgens de Hoge Raad is de visie van de rechtbank juist. De rentevergoeding is namelijk gevraagd in verband met een ambtshalve vermindering van de betekeningskosten. Tegen deze vermindering heeft geen bezwaar en beroep opengestaan. De wettelijke bepalingen met betrekking tot bestuursrechtelijke geldschulden zijn daarom niet van toepassing op de gedeeltelijke terugbetaling van de betekeningskosten. Wat betreft de vergoeding van rente over het terug te betalen bedrag ontbreekt een bestuursrechtelijke regeling. Daarom geldt de regeling van het civiele recht. Alleen de civiele rechter is dus bevoegd te oordelen over de juistheid van de door de ontvanger toegekende rentevergoeding. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de staatssecretaris gegrond. Vervolgens vernietigt de Hoge Raad de uitspraak van het hof en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wet: art. 4:85 Awb en art. 26 AWR
Bron: Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1121, 22/03704
Geef een reactie