Voor het aangaan van een fiscale eenheid omzetbelasting moet onder andere sprake zijn van organisatorische verwevenheid. Een beperkte instructiebevoegdheid is daartoe onvoldoende.
Een ziekenhuis en een bv komen overeen om via een gezamenlijk op te richten vennootschap te gaan samenwerken. Deze vennootschap verleent tegen vergoeding schoonmaakdiensten en facilitaire diensten aan het ziekenhuis. Het ziekenhuis houdt 51% van de aandelen in de vennootschap, terwijl de bv het resterende belang van 49% heeft. Volgens de oprichtingsakte van de vennootschap besluit de algemene vergadering met een meerderheid van minimaal twee derde van de uitgebrachte stemmen. Elk aandeel geeft recht op een stem. De vennootschap en het ziekenhuis verzoeken de inspecteur in 2008 om hen aan te merken als een fiscale eenheid voor de omzetbelasting (FE OB). De inspecteur willigt het verzoek in eerste instantie in, maar verbreekt later de FE OB omdat de partijen van het begin af aan niet zouden hebben voldaan aan de vereiste voorwaarden. Rechtbank Zeeland-West-Brabant komt tot dezelfde conclusie. Zie ‘Grote minderheidsaandeelhouder verhindert FE btw’.
Geen organisatorische verwevenheid
Vervolgens start de vennootschap een procedure van hoger beroep voor Hof Den Bosch. Het hof gaat in op de vraag of de vennootschap en het ziekenhuis organisatorisch met elkaar zijn verweven. Daarbij merkt het hof op dat van een gezamenlijke leiding ook sprake is als de vennootschap en het ziekenhuis zich tegenover elkaar ertoe hebben verbonden om de strategie en het commerciële en organisatorische beleid met betrekking tot de schoonmaakactiviteiten samen te bepalen. Deze eis moet zelfs gelden als de bv daarin ook zeggenschap heeft. Het hof oordeelt dat niet is voldaan aan deze voorwaarde. Dat het ziekenhuis jaarlijks een begroting opstelt waarin het budget voor de schoonmaakkosten wordt vastgesteld, bewijst niet dat sprake is van een gezamenlijke leiding of feitelijke ondergeschiktheid. Zulke omstandigheden kunnen immers ook voorkomen bij een overeenkomst tot opdracht. Het hof verklaart daarom het hoger beroep van de vennootschap ongegrond.
Geef een reactie