De Hoge Raad bevestigt dat de belanghebbende in een BPM-zaak recht heeft op een even hoge proceskostenvergoeding als belanghebbenden in andere zaken.
In een verzetsprocedure van een kentekenhouder heeft de rechtbank een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en een proceskostenvergoeding toegekend. Daarbij heeft de rechtbank de hoogte van de proceskostenvergoeding berekend volgens het Besluit proceskosten Bestuursrecht. In dit besluit is opgenomen dat voor besluiten die zijn genomen op grond van de Wet BPM of Wet WOZ een vergoeding van € 597 per punt geldt. In andere gevallen is de vergoeding € 837 per punt. Volgens de kentekenhouder ontbreekt een rechtvaardiging voor dit verschil in vergoeding. De Hoge Raad is het eens met de kentekenhouder en verwijst naar een eerder arrest. Zie NTFR 2022/3240 en ‘HR: Lagere waarde per punt in Bpb discriminatoir’. De kentekenhouder heeft daarom recht op een hogere immateriële schadevergoeding en op een vergoeding van proceskosten en griffierechten. De Hoge Raad verklaart de overige klachten van de kentekenhouder zonder nadere motivering ongegrond.
Wet: art. 8:75 Awb
Besluit: art. 2, eerste lid, onderdeel a en Bijlage B1, punt 1 BPB
Bron: Hoge Raad 8 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1180, 22/00951
Geef een reactie