Reparatie lucratiefbelangregeling
Er wordt een reparatie in de lucratiefbelangregeling voorgesteld als gevolg van het arrest van de Hoge Raad van 14 april 2023 met terugwerkende kracht tot aan de brief van 26 juni 2023.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor de economische vergelijkbaarheid van vermogensrechten met achtergestelde soortaandelen, aangesloten moet worden bij de kapitaalseis dat de achtergestelde soortaandelen minder zijn dan 10% van het geplaatste aandelenkapitaal. In de totstandkomingsgeschiedenis van de lucratiefbelangregeling is opgemerkt dat ook leningen die in de kapitaalsfeer een vergelijkbare functie hebben meetellen bij de beoordeling van een lucratief belang. De Hoge Raad nuanceert een en ander door te bepalen dat voor het 10%-criterium alleen rekening gehouden wordt met leningen die fiscaal zijn aan te merken als informeel kapitaal. Volgens de staatssecretaris leidt deze nuancering tot ongewenste gevolgen in de uitvoeringspraktijk en overheidsfinanciën.
Aanpassing EW-regeling bij gezamenlijke aankoop eigen woning
Als gevolg van een wetswijziging per 1 januari 2022 inzake de gezamenlijke aankoop en financiering van een eigen woning door fiscale partners wordt feitelijk op gezamenlijk niveau bezien of de aflossingsstand voldoende is ingezet. De wetswijziging ziet alleen op de situatie waarin eerst de woning van de betreffende partner is verkocht en vervolgens gezamenlijk een woning wordt aangekocht. Het kan echter ook voorkomen dat eerst gezamenlijk een woning wordt aangekocht en vervolgens pas de woning van de betreffende partner wordt verkocht. Voor deze situatie is nog niet geregeld dat een onbedoelde renteaftrekbeperking wordt voorkomen. Met de voorgestelde wijziging wordt dit alsnog met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2022 ingevoerd.
Reparaties ongewenste uitkomst invordering conserverende aanslag bij excessief lenen
Met betrekking tot de invordering van een conserverende belastingaanslag bij excessief lenen worden reparaties voorgesteld van onderdelen van de Invorderingswet 1990 (IW 1990) die voortvloeien uit de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap. Met de voorgestelde wijzigingen wordt geregeld dat (1) na emigratie het uitstel van betaling van de conserverende belastingaanslag slechts vervalt voor zover een schuldtoename niet reeds eerder heeft geleid tot intrekking van het uitstel van betaling en (2) invordering van de conserverende belastingaanslag na emigratie niet plaatsvindt voor zover er bovenmatig wordt geleend van vennootschappen waarin de belastingschuldige na emigratie een aanmerkelijk belang heeft verkregen en waarbij de voordelen uit die vennootschappen niet in Nederland tot het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang van de belastingschuldige behoren. Invordering van de conserverende aanslag dient alleen plaats te vinden voor zover direct of indirect bovenmatig wordt geleend van vennootschappen ter zake waarvan aan de belastingschuldige uitstel van betaling voor de conserverende belastingaanslag is verleend en voor zover een schuldtoename niet reeds eerder heeft geleid tot intrekking van het uitstel van betaling.
Versterking aanpak dividendstripping
Om de aanpak van dividendstripping te versterken wordt voorgesteld de bewijslastverdeling zodanig aan te passen dat de bewijspositie van de inspecteur verbetert. De voorgestelde nieuwe bewijslastverdeling geldt niet voor alle situaties. Om met name beleggers met een kleine beleggingsportefeuille niet onnodig zwaar te belasten, wordt in het kader van de bewijslastverdeling voor bepaalde situaties een doelmatigheidsmarge geïntroduceerd. Ook wordt voorgesteld om een nadere invulling te geven aan het begrip ‘samenstel van transacties’. Tot slot wordt voorgesteld om de zogenoemde registratiedatum wettelijk vast te leggen. Aan de hand van deze registratiedatum wordt bepaald wie gerechtigde is tot de opbrengst van aandelen die publiekelijk worden verhandeld en – in het verlengde daarvan – recht heeft op verrekening, vrijstelling, teruggaaf of vermindering van dividendbelasting. De voorgestelde wijzigingen hebben gevolgen voor de inkomstenbelasting, de vennootschapsbelasting en de dividendbelasting.
Herstel maximumbedrag aan vrije ruimte werkkostenregeling
Op grond van het Belastingplan 2023 is het percentage van de eerste schijf van de vrije ruimte van de werkkostenregeling voor het kalenderjaar 2023 verhoogd van 1,7% naar 3% en wordt dit percentage met ingang van 1 januari 2024 verlaagd van 3% naar 1,92%. Bij deze wijzigingen is – in afwijking van de duidelijke bedoeling van de wetgever – het maximumbedrag aan vrije ruimte in die eerste schijf abusievelijk niet aangepast. Met de voorgestelde wijziging wordt het maximumbedrag met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023 alsnog aangepast.
Ook wordt voorgesteld de betreffende wettelijke bepaling per 1 januari 2024 zodanig vorm te geven dat bij een toekomstige aanpassing van het percentage van de eerste schijf van de vrije ruimte van de werkkostenregeling geen aanpassing van het maximumbedrag hoeft plaats te vinden.
Verhoudingsgetal voor meenemen verliezen bij geruisloze terugkeer uit bv
Bij de geruisloze terugkeer uit de bv of naamloze vennootschap (nv) is een regeling opgenomen met betrekking tot vanuit de vennootschapsbelastingsfeer naar de inkomstenbelastingsfeer mee te nemen verliezen. In de in de vennootschapsbelastingsfeer geleden verliezen worden op forfaitaire wijze gecorrigeerd voor de tariefverschillen tussen de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting door middel van een bepaalde breuk (verhoudingsgetal). Voorgesteld wordt om het verhoudingsgetal in de wettelijke bepaling inzake de geruisloze terugkeer uit de bv te vervangen door een formule. Daarmee sluit het verhoudingsgetal automatisch aan bij eventuele toekomstige tariefswijzigingen in de inkomstenbelasting (rekening houdend met de MKB-winstvrijstelling) en de vennootschapsbelasting.
Codificatie uitspraak Hoge Raad over gebruik van handelskoerslijsten
Indien een voertuig niet als zodanig in de koerslijst voorkomt kan met een individuele waardebepaling (taxatierapport) de afschrijving worden bepaald aan de hand van een vergelijkbaar motorvoertuig in de koerslijst waarvan de eigenschappen en kenmerken (zoals merk en model, type aandrijving, uitrusting, leeftijd en kilometrage en de staat van onderhoud), het dichtst aansluiten bij het importvoertuig. Hierbij vormen alle (basis)gegevens van het meest vergelijkbaar motorvoertuig het uitgangspunt. Zowel de historische nieuwprijs als de handelsinkoopwaarde van dezelfde koerslijst (en dus van het referentievoertuig) dienen aldus te worden gevolgd voor het bepalen van de juiste afschrijving. Er wordt voorgesteld een uitspraak van de Hoge Raad hierover te codificeren in de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM 1992).
Codificatie uitspraak Hoge Raad over tariefswijzigingen
De Wet BPM 1992 bepaalt dat in geval van een tariefswijziging, voor een nieuw motorrijtuig dat op dat moment is ingeschreven of heringeschreven, het nieuwe tarief geldt wanneer de eerste tenaamstelling van het motorrijtuig twee maanden of later plaatsvindt na het tijdstip waarop de tariefswijziging in werking treedt. Vindt de eerste tenaamstelling binnen twee maanden plaats na die tariefswijziging plaats, dan wordt (het doorgaans gunstigere) oude tarief gehanteerd bij de berekening van de verschuldigde belasting. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de betreffende overgangsbepaling in de Wet BPM 1992 geen discriminerende elementen bevat, mits de regeling zo wordt uitgelegd dat nieuwe motorrijtuigen die voorafgaand aan de tariefswijziging waren ingeschreven in het kentekenregister van een andere lidstaat van de Europese Unie, ook in aanmerking komen voor de toepassing van de overgangsbepaling. Dit gaat ook geleden voor landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Noorwegen, IJsland of Liechtenstein).
Verbetering delegatiegrondslag definiëren van motorrijwielen
In zowel de Wet BPM 1992 als de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1992 (Wet MRB 1994) wordt voorgesteld een delegatiegrondslag aan te passen, zodat beter kan worden aangesloten bij de voertuigclassificatie van motorrijwielen van de Dienst Wegverkeer (RDW). Ook wordt een overbodige verwijzing geschrapt naar de Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PbEU 2013, L 60) in de Wet BPM 1992
Herstel reguliere navorderingstermijn douane.
Deze maatregel strekt ertoe dat het doen van een onjuiste of onvolledige douaneaangifte waarbij geen sprake is van opzet, niet langer leidt tot een strafrechtelijke sanctie maar tot een bestuurlijke boete. Gezien de samenhang tussen het doen van een onjuiste of onvolledige aangifte en het niet, onjuist of onvolledig verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen waarbij geen sprake is van opzet, wordt ook in die gevallen de strafrechtelijke sanctie vervangen door een bestuurlijke boete.
Geef een reactie