Voor het doen van een informatieverzoek in verband met ’criminal tax matters’ is niet vereist dat een redelijk vermoeden bestaat van schuld aan een strafbaar feit.
De inspecteur heeft in 2014 aan de autoriteiten van Jersey om informatie verzocht over een trust waarvan een man sinds 1985 de settlor is. Dit informatieverzoek is gebaseerd op het Verdrag inzake informatie-uitwisseling tussen Nederland en Jersey dat in werking is getreden op 1 maart 2008. Uit dit verdrag volgt dat over de periode vóór 1 januari 2009 informatie is op te vragen indien het ‘criminal tax matters’ betreft. In het informatieverzoek heeft de inspecteur aangegeven dat daarvan sprake is. Naar aanleiding van de verstrekte informatie heeft de inspecteur in 2015 aan de man vragen gesteld waarna hij een informatiebeschikking heeft gegeven. De man lijdt sinds 2010 aan Alzheimer en heeft in 2016 bij levenstestament een gemachtigde aangesteld.
Geen redelijk vermoeden van schuld
Volgens hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2021/2932) heeft de inspecteur ten onrechte in het informatieverzoek vermeld dat sprake is van criminal tax matters zonder dat ook maar een redelijk vermoeden van schuld bestond. Voor zover de van Jersey verkregen informatie betrekking heeft op jaren vóór 1 januari 2009 is daarom sprake van onrechtmatig verkregen bewijs, aldus het hof. De Staatssecretaris van Financiën gaat vervolgens in cassatie. Advocaat-generaal IJzerman heeft de Hoge Raad geadviseerd het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond te verklaren (zie NTFR2022/3900).
Fysieke en psychische toestand tijdens vragen
Maar de Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Uit de toelichting op de verdragsbepaling en het OESO-commentaar volgt dat voor het doen van een informatieverzoek in verband met criminal tax matters is vereist dat dit wordt gedaan met het oog op een onderzoek naar een fiscaal opzetdelict. Daarvoor is niet vereist dat een redelijk vermoeden van schuld bestaat aan een opzettelijk begaan strafbaar feit. Het hof heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat de verkregen informatie buiten beschouwing moet blijven. Verder heeft het hof ook ten onrechte geoordeeld dat de fysieke en psychische toestand van belanghebbende meebrengt dat het niet beantwoorden van de door de inspecteur gestelde vragen, hem valt aan te rekenen. Volgens de Hoge Raad had het hof moeten nagaan of het belanghebbende in 2015 was aan te rekenen dat hij niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht. Daarom verwijst de Hoge Raad de zaak naar hof Den Bosch.
Wet: art. 52a AWR
Bron: Hoge Raad 22 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1270, 21/03671
Geef een reactie