De Kennisgroep aanmerkelijk belang heeft de vraag beantwoord of eigenwoningschulden die op 31 december 2022 bestaan en bij een derde zijn afgesloten, en die na deze datum worden overgesloten naar de eigen vennootschap, onder de overgangsbepaling vallen van artikel 10a.23 van de Wet IB 2001. Dit is van belang om vast te stellen of een eigenwoningschuld buiten aanmerking blijft bij de toepassing van artikel 4.13, eerste lid, letter f, juncto artikel 4.14a Wet IB 2001.
X is op 1 januari 2019 een schuld aangegaan bij een bank ter financiering van zijn eigen woning. Op 1 januari 2023 besluit hij deze schuld te herfinancieren bij zijn eigen vennootschap. De schuld blijft daarbij een eigenwoningschuld zoals bedoeld in artikel 3.119a Wet IB 2001.
De vraag is of de overgangsbepaling van artikel 10a.23 Wet IB 2001 van toepassing is op eigenwoningschulden die op 31 december 2022 bestaan en bij een derde zijn afgesloten, en die na deze datum worden overgesloten naar de eigen vennootschap? Als de overgangsbepaling namelijk niet van toepassing is, dan is een hypotheekrecht vereist om een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a Wet IB 2001 niet in aanmerking te nemen bij de bepaling van het fictief regulier voordeel (artikel 4.14a, eerste en zesde lid, Wet IB 2001).
Op eigenwoningschulden die na 31 december 2022 worden overgesloten naar de eigen vennootschap is artikel 10a.23 Wet IB 2001 niet van toepassing. Hierdoor geldt de hoofdregel van artikel 4.14a, zesde lid, Wet IB 2001. Om een eigenwoningschuld buiten aanmerking te laten bij het vaststellen van een fictief regulier voordeel moet de vennootschap een recht van hypotheek op de eigen woning hebben.
Geef een reactie