Onder omstandigheden kan de belastingrechter de bezwaar- en beroepsfase aanmerken als één fase. In dat geval is de in de bezwaarprocedure toegekende immateriële schadevergoeding te verrekenen met de schadevergoeding voor de beroepsfase.
Een vrouw is met succes in bezwaar gegaan tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2012. De Belastingdienst kent haar een proceskostenvergoeding toe van € 530. Daarnaast ontvangt zij een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van € 2.000. Voor de kostenvergoeding verwijst de inspecteur naar zijn uitspraak op een bezwaarschrift tegen een aanslag IB 2013. Hij merkt deze twee zaken aan als samenhangende zaken. De vrouw wil echter een verdere verlaging van de navorderingsaanslag en gaat in beroep. Rechtbank Noord-Holland verklaart haar beroep gegrond. De vrouw krijgt onder andere een immateriële schadevergoeding toegekend van € 3.000. Maar de rechtbank brengt op dit bedrag de € 2.000 in mindering die de inspecteur al eerder heeft vergoed. Daar is de vrouw het niet mee eens en zij procedeert verder.
Bezwaar- en beroepsfase aangemerkt als één fase
Hof Amsterdam redeneert als volgt. De inspecteur heeft de bezwaarfasen van de navorderingsaanslag IB 2012 en IB 2013 aangemerkt als samenhangend. Dit is ook niet in geschil tussen partijen. De rechtbank heeft daarom terecht de in de desbetreffende zaak toegekende vergoeding voor immateriële schade afgetrokken van de in beroep toegekende vergoeding die eveneens betrekking heeft op de bezwaarfase. Daarmee heeft de rechtbank de bezwaar- en beroepsfase aangemerkt als één fase. Dit is in overeenstemming met eerdere rechtspraak. Zie ook NTFR 2020/422 en ‘Veel dezelfde stellingen verlengen redelijke termijn niet’. Het hof concludeert daarom dat de beroepsgrond van de vrouw faalt. Daarna bevestigt het hof de uitspraak van de rechtbank.
Geef een reactie