Om een aangifteverzuimboete te voorkomen is niet van belang wanneer de aangifte is verzonden, maar wanneer de Belastingdienst de aangifte ontvangt.
Een man krijgt een op 28 februari 2019 een uitnodiging van de Belastingdienst om aangifte inkomstenbelasting te doen over 2018. Eerst moet de aangifte vóór 1 mei 2019 binnen zijn bij de inspecteur, maar de man krijgt uitstel tot 1 september 2019. Omdat de man dan nog geen aangifte heeft gedaan, stuurt de fiscus hem een herinnering en op 22 november 2019 een aanmaning. De aanmaning vermeldt dat de aangifte uiterlijk op 6 december 2019 bij de Belastingdienst binnen moet zijn. Op 5 december 2019 doet de man zijn aangifte op de post, maar de Belastingdienst ontvangt de aangifte pas op 9 december 2019. De inspecteur legt de man vervolgens een verzuimboete op van € 369. Dit is de minimumboete voor het niet tijdig doen van aangifte van een aanslagbelasting. De man gaat in bezwaar en beroep tegen deze verzuimboete.
Eén dag indienen voor uiterste ontvangstdatum is te krap
Hof Den Haag vindt deze boete terecht en passend. Het was duidelijk dat de Belastingdienst de aangifte uiterlijk 6 december 2019 moest hebben ontvangen. Dat de man één dag vóór deze datum zijn papieren aangifte op de post heeft gedaan, is niet van belang. Hij heeft al met al onvoldoende gedaan om te garanderen dat zijn aangifte op tijd zou zijn. Daarom is geen sprake van afwezigheid van alle schuld.
Wet: art. 67a AWR
Besluit: par. 21 BBBB
Geef een reactie