Ook rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de heffing volgens de Wet rechtsherstel box 3 met betrekking tot overige beleggingen nog steeds het eigendomsrecht schendt.
In haar aangifte inkomstenbelasting heeft een getrouwde vrouw € 947.268 aan spaartegoeden, € 486.508 aan effecten en een tweede woning ter waarde van € 180.000 opgegeven. De vrouw verhuurt haar tweede woning niet. Naar aanleiding van de aangifte stelt de inspecteur het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van de vrouw op € 71.644. De box 3-belasting hierover bedraagt € 21.468. Met toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3 verlaagt de inspecteur het belastbare inkomen uit sparen en beleggen tot € 35.581. De vrouw stelt echter dat deze verlaging niet ver genoeg gaat. Daarom gaat zij in beroep.
Rechtbank past zelf rechtsherstel toe
Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt vast dat het geschil vooral ziet op het forfaitaire rendement over de effecten en de tweede woning. Het forfaitaire rendement op bank- en spaartegoeden is al voldoende naar beneden gesteld. Maar de heffing over de overige vermogensbestanddelen botst nog steeds met het eigendomsrecht. Daarvoor bestaat volgens de rechtbank onvoldoende rechtvaardiging. De rechtbank past daarom zelf rechtsherstel toe. Dat doet zij door het werkelijk rendement in aanmerking te nemen. Daarbij volgt de rechtbank de benadering van hof Den Bosch op 22 maart 2023. Zie NTFR 2023/820 en ‘Rechtsherstel box 3 voor niet-verhuurde tweede woning’. Dat leidt uiteindelijk tot een inkomen uit sparen en beleggen op € 5.677.
Protocol: art. 1 EP EVRM
Geef een reactie