Hof Den Bosch oordeelt dat alcoholische drankjes, genoten tijdens pauzes van theatervoorstellingen, ook onder het verlaagd btw-tarief vallen.
De desbetreffende zaak betreft een stichting die btw-ondernemer is. Haar bedrijfsactiviteiten bestaan uit het verlenen van toegang tot theatervoorstellingen en -concerten. De kosten voor een consumptie, het gebruik van de bewaakte garderobe en de administratiekosten zijn verwerkt in de entreeprijs. Vanwege brandveiligheidsvoorschriften is het gebruik van de garderobe voor de klanten verplicht. Uitsluitend bezoekers met een kaartje mogen het theater betreden en kunnen binnen een drankje nuttigen. Als er geen voorstelling of concert is, zijn de horecavoorzieningen in het gebouw gesloten. De stichting stelt dat het verlaagde btw-tarief voor zowel de alcoholische als de niet-alcoholische drankjes geldt. De motivering van de stichting is dat het verlenen van een pauzedrankje geen doel op zich is, maar onderdeel is van het theaterbezoek. Het theaterbezoek valt onder het verlaagd tarief. Het scheiden van het leveren van (alcoholische) drankjes en het verlenen van toegang tot een voorstelling zou hier kunstmatig zijn, aldus de stichting.
Bijkomende prestatie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant volgt de stichting niet in haar redenering en verklaart haar beroep ongegrond. Zie NTFR 2021/2925 en ‘Hoog tarief OB voor alcoholisch pauzedrankje in het theater’. Maar in hoger beroep oordeelt het hof anders. Overigens meent ook het hof dat het verlenen van de toegang tot een voorstelling en de pauzedrankjes eenvoudig van elkaar zijn te splitsen. Zij vormen niet één ondeelbare economische prestatie. Het hof vindt wel dat het pauzedrankje is te zien als een aantrekkelijk tussendoortje of een aantrekkelijke afsluiting van het theaterbezoek. Het nuttigen van het pauzedrankje is uitsluitend mogelijk is voor bezoekers van een voorstelling. Daarom is de levering van pauzedrankjes een bijkomende prestatie. Daarop is hetzelfde lage btw-tarief van toepassing als op de hoofdprestatie, het verlenen van toegang tot voorstellingen.
Wet: art. 9 en Tabel I, onderdeel b, post 14.d Wet OB 1968
Bronnen: gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 27 september 2023 (gepubliceerd 5 oktober 2023), ECLI:NL:GHSHE:2023:3095, 21/00991 en gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 27 september 2023 (gepubliceerd 5 oktober 2023), ECLI:NL:GHSHE:2023:3096, 22/01772
Geef een reactie