Rechtbank Rotterdam meent dat een belanghebbende in een WOZ-procedure met een gering financieel belang recht heeft op een veel lagere immateriële schadevergoeding.
In de desbetreffende zaak is een man in beroep gegaan tegen een beschikking waarin de gemeente de WOZ-waarde van een onroerende zaak heeft gesteld op € 182.000. De man bepleit een WOZ-waarde van € 171.000. Hij weet echter de rechtbank niet van zijn gelijk te overtuigen. Daarom verklaart de rechtbank zijn beroep ongegrond. Maar de rechtbank constateert ook dat de redelijke termijn met bijna zes maanden is overschreden. Volgens vaste rechtspraak heeft de man daarom recht op een vergoeding van immateriële schade. Deze vergoeding bedraagt € 500 voor elke periode van zes maanden overschrijding, waarbij afronding naar boven plaatsvindt. Op grond van vaste rechtspraak zou de rechtbank de man dus € 500 aan immateriële schadevergoeding moeten toekennen.
Diversiteit in zaken en belangen
Maar de rechtbank ziet aanleiding om af te wijken van dit vaste bedrag. Zij vindt de standaard toegepaste forfaitaire vergoeding van € 500,- per zes maanden te grofmazig. Dit uitgangspunt doet namelijk geen recht aan de grote verscheidenheid van zaken die de bestuursrechter behandelt en aan de daarmee samenhangende diversiteit van bijbehorende belangen. Volgens de rechtbank maakt het uit of de bestreden beslissing een eenmalig of voor langere tijd gevolgen heeft voor iemand. Een slepend geschil over een verblijfsvergunning zal bijvoorbeeld tot aanzienlijke spanning en frustratie leiden. De zaak van de man is daarmee niet te vergelijken. Daarbij speelt ook een rol dat de man een waarde bepleit die slecht € 11.000 lager is dan de vastgestelde waarde. Zijn financieel belang is daardoor niet meer dan enkele tientallen euro’s. Onder zulke omstandigheden vindt de rechtbank een immateriële schadevergoeding van € 50 per half jaar gerechtvaardigd.
Wet: art. 8:91 Awb
Geef een reactie