Wijzigt na een inkoop van aandelen de onderlinge gerechtigdheid van de aandeelhouders in een onroerendezaakrechtspersoon? Dan is overdrachtsbelasting verschuldigd.
Een nv houdt 50% van de aandelen in een bv, terwijl twee houdstervennootschappen ieder 25% van de aandelen in die bv houden. Zelf houdt de bv 50% van de aandelen in een dochtervennootschap. Deze dochtervennootschap heeft de eigendom van een onroerende zaak en is een zogeheten onroerendezaakrechtspersoon (OZR). Op 12 december 2020 koopt de bv de aandelen in die de nv in haar houdt. Na deze inkoop is de nv ontbonden. De bv meent met een beroep op een goedkeurend besluit een volledige tegemoetkoming van de verschuldigde overdrachtsbelasting te verkrijgen. De inspecteur meent juist dat de bv door de inkoop van aandelen wel overdrachtsbelasting moet betalen. De partijen brengen het geschil voor rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Aandeleninkoop in beginsel belast met overdrachtsbelasting
De rechtbank merkt op dat vóór de inkoop van aandelen alle aandelen in de bv in een economische relatie stonden tot de onroerende zaak in de OZR. Die aandelen hebben ook een stemrecht vertegenwoordigd. Alle aandelen waren dus representatief voor een belang in de OZR. Op het moment van de aandeleninkoop is daarmee voldaan aan de (kwalitatieve en kwantitatieve) eisen van de belaste verkrijging van aandelen in een OZR. Dat de situatie na de inkoop anders is, zoals de bv betoogt, maakt voor het moment van verkrijging geen verschil. De rechtbank oordeelt daarom dat een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting heeft plaatsgevonden.
Direct verband tussen bv en verdwijnende aandeelhouder
Vervolgens is de vraag of de bv een beroep kan doen op een goedkeurend besluit. Deze goedkeuring geldt onder meer bij de verkrijging door een OZR van eigen aandelen als gevolg van een inkoop, direct gevolgd door intrekking van de ingekochte aandelen. Voor deze goedkeuring geldt de voorwaarde dat de onderlinge gerechtigdheid van de aandeelhouder(s) tot het vermogen van de OZR niet wijzigt. Maar de rechtbank constateert dat niet is voldaan aan deze voorwaarde. Daarbij moet namelijk sprake zijn van een direct verband tussen de vennootschap en de aandeelhouders waarvan de aandelen worden ingetrokken. En in deze zaak is de onderlinge gerechtigdheid van de aandeelhouders in de bv wel gewijzigd. Na de inkoop hebben de twee houdstervennootschappen immers elk 50% in plaats van 25% in de bv. De bv kan daarom geen beroep doen op de goedkeuring.
Besluit: onderdeel 5.3 Besluit nr. 2021-64140
Geef een reactie