De Kennisgroep successiewet heeft een vraag beantwoord over de te verrekenen eerder geheven belasting in het kader van artikel 7 SW 1956.
Op 1 januari jaar 1 is door A een woning aan diens kind B verkocht en geleverd, onder voorbehoud van het recht van gebruik en bewoning. De waarde van de woning bedroeg toen € 90.000. Over de koopsom voor de bloot-eigendom van € 63.000 werd 6% overdrachtsbelasting geheven, zijnde € 3.780. De koopsom is een week daarna volledig kwijtgescholden. Hierover was schenkbelasting verschuldigd welke -onder verrekening van overdrachtsbelasting- op 1 januari jaar 3 werd voldaan (€ 938). Op 1 januari jaar 8 overlijdt A. Artikel 10 SW 1956 is van toepassing op de woning. De WOZ-waarde van de woning bedraagt dan € 62.000. De overige verkrijging van B uit de nalatenschap bedraagt € 40.000.
Vraag
Hoe verloopt de berekening van de op grond van artikel 7 SW 1956 te verrekenen schenk- en overdrachtsbelasting?
Antwoord
De verrekenmethodiek voor de schenk- en overdrachtsbelasting verloopt in stappen:
- Eerst wordt het bedrag waarop de fictiebepaling van toepassing is vastgesteld (de bruto-fictieve verkrijging).
- Hetgeen de verkrijger voor de fictieve verkrijging heeft opgeofferd of te zijner laste werd bedongen, komt -vermeerderd met een enkelvoudige rente van 6% per jaar- hierop in mindering, waarna de netto-fictieve verkrijging resteert. Deze is nooit lager dan nul (zie artikel 7, eerste lid, slot, SW 1956).
- Alle verkrijgingen (reële en fictieve) worden bij elkaar opgeteld. Over dat totaal wordt de verschuldigde erfbelasting berekend.
- Op deze verschuldigde belasting komt in mindering de overdrachts- of schenkbelasting betaald ter zake van de als fictie in aanmerking genomen waarde, vermeerderd met een enkelvoudige rente van 6% per jaar van de dag van betaling van die belasting tot en met de dag van overlijden. Deze vermindering is nooit meer dan de erfbelasting over de bruto-fictieve verkrijging.
Geef een reactie