Een aanmerkelijkbelanghouder die arbeid verricht voor zijn vennootschap moet een gebruikelijk loon ontvangen. Het hof vindt dat hetgeen de aanmerkelijkbelanghouder aanvoert, bevestigt dat hij arbeid heeft verricht voor zijn vennootschap.
Een bv wordt op 20 september 2019 opgericht. Deze bv oefent een taxibedrijf uit. De dga heeft voor 2019 een aangiftebiljet ontvangen, maar heeft geen aangifte gedaan. Ook niet na een herinnering en aanmaning. De Belastingdienst heeft vervolgens een ambtshalve aanslag opgelegd. De inspecteur heeft een uitkering en gebruikelijke loon (in 2019: €45.000) voor een dga tot het inkomen uit werk en woning gerekend en heeft een verzuimboete opgelegd.
Dga heeft in 2019 arbeid verricht voor zijn vennootschap
Bij het hof zijn de hoogte van de aanslag en de verzuimboete in geschil. De dga heeft geen aangifte ingediend en heeft daarom een verzwaarde bewijslast. Daarin is hij volgens het hof niet geslaagd. De dga stelt geen arbeid te hebben verricht. Het hof is van mening dat wel degelijk arbeid moet zijn verricht. Weliswaar heeft de dga een uitkering gehad in 2019, maar deze was gezien zijn gezinssituatie beperkt. Bovendien is die uitkering per 1 december 2019 geëindigd. Verder heeft de dga een aantal stellingen ingebracht, maar niet onderbouwd. Zo zijn de stellingen dat hij niet eerder dan in 2020 kon beginnen met zijn onderneming niet onderbouwd. Ook is een omzet aangegeven voor de omzetbelasting. Het hof is van oordeel dat de inspecteur daarom terecht een gebruikelijk loon in aanmerking heeft genomen. En is het eens met de rechtbank dat dit loon € 15.000 bedraagt.
Zelf verantwoordelijk om tijdig aangifte te doen
De rechtbank heeft geoordeeld dat de boete terecht is. Het beboetbare feit heeft zich voorgedaan, want de dga heeft geen aangifte 2019 ingediend. De dga heeft nog geprobeerd de schuld van het niet nakomen van zijn administratieve verplichtingen bij zijn boekhouder te leggen, maar de rechtbank is daar niet in meegegaan. De uitnodiging, herinnering en de aanmaning zijn naar het woonadres van de dga gestuurd. De dga had beter moeten toezien dat de boekhouder tijdig aangifte zou doen. Het hof neemt voornoemde overwegingen van de rechtbank over.
Wet: art. 12a Wet LB, art. 27e AWR en art. 67a AWR
Bron: gerechtshof Amsterdam 23 mei 2023 (gepubliceerd 8 november 2023), ECLI:NL:GHAMS:2023:2358, 22/02377
Geef een reactie