Een valutawinst valt niet onder deelnemingsvrijstelling en is evenmin te verreken met voorfusieverliezen.
Een bv heeft in 2014 een deelneming gekocht die zij in dat jaar door een fiscaal gefacilieerde juridische fusie heeft geabsorbeerd. De koopprijs van 24.493.878 Maleisische Ringgit is zij schuldig gebleven en heeft zij pas in 2015 voldaan. Daarbij maakte de bv een valutawinst van $ 1.282.086. Op het fusietijdstip beschikte zij over ruim $ 68 miljoen aan voorwaarts te verrekenen houdster- en financieringsverliezen. In geschil is of:
- het valutaresultaat is vrijgesteld vanwege de deelnemingsvrijstelling voor earn-outs bij aan- en verkoop van een deelneming); en zo niet
- de bv dan tot het bedrag van de valutawinst de voorfusiehoudsterverliezen kan verrekenen met die winst.
Earn-outregeling is niet van toepassing
Rechtbank Den Haag heeft beide vragen ontkennend beantwoord. Zie NTFR 2022/611 en ‘Valutawinst na fusie is geen earn-outvergoeding’. De Hoge Raad deelt de visie van de rechtbank. De Hoge Raad zet uiteen dat de earn-outregeling niet van toepassing is in een geval als hier, waarin een deelneming wordt verkregen tegen een vaste prijs. Niet van belang is of de betaling van deze prijs al dan niet in termijnen plaatsvindt. Dat wordt niet anders indien, zoals in dit geval:
- de koopprijs van de deelneming is overeengekomen in een andere valuta dan de geldeenheid waarin de belastingplichtige zijn belastbare bedrag berekent; en
- de belastingplichtige die koopprijs of een deel daarvan pas na de verkrijging van de deelneming betaalt.
Geen verrekening mogelijk
De bv kan het houdster- en financieringsverlies niet verrekenen, omdat door de juridische fusie haar feitelijke werkzaamheid gedurende 2015 niet voor minstens 90% bestond uit het houden van deelnemingen of het financieren van met haar verbonden lichamen. Zonder nadere voorziening brengen de regels voor de verliesverrekening daarom mee dat het houdster- en financieringsverlies van belanghebbende niet is te verrekenen met haar belastbare winst van 2015. Zo’n nadere voorziening is wel getroffen bij het aangaan van een fiscale eenheid, maar niet bij het aangaan van een juridische fusie. Dat onderscheid is niet discriminatoir. Door het ontbreken van een nadere voorziening, is het houdster- en financieringsverlies van de bv dus niet te verrekenen met haar belastbare winst van 2015. Haar cassatieberoep is ongegrond.
Wet: art. 13, zesde lid en 20, vierde lid Wet Vpb 1969
Bron: Hoge Raad 17 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1579, 21/05123
Geef een reactie