Spreekt een dga van een concern met zichzelf mondeling af dat zijn bv een schuld van hem overneemt? Dan vormt dit onvoldoende bewijs voor renteaftrek bij de bv.
Een man is aandeelhouder van verschillende vennootschappen binnen een concern. Deze groep houdt zich bezig met vastgoedbeheer en projectontwikkeling. De man is ook enig aandeelhouder van een moedervennootschap van een fiscale eenheid (FE) voor de vennootschapsbelasting. De dga heeft in het verleden diverse zakelijke activiteiten ontplooid met een andere man. Deze zakenpartner koopt eind 2004 een perceel van een derde voor € 1,35 miljoen. Ter financiering sluit hij een lening af bij een bank. Een vennootschap waarin de dga indirect alle aandelen houdt, verstrekt ten behoeve van de zakenpartner een recht van hypotheek op een pand dat zij verhuurt. De zakenpartner wil het perceel gebruiken voor projecten, waarin ook vennootschappen van de dga participeren. Deze projecten komen echter niet van de grond. De bank eist daarom haar vordering op bij de zakenpartner.
Overname van schuld?
De zakenpartner kan de lening bij de bank niet terugbetalen. De dga en zijn vennootschappen, waaronder een dochtervennootschap binnen de FE, springen bij. Daarvoor moeten zij geld lenen bij de bank. Vanaf mei 2007 neemt de moedermaatschappij de vordering op de zakenpartner in haar administratie op als een vordering van haar dochtermaatschappij. De schuld aan de bank neemt zij op als schuld van de dochtermaatschappij aan de bank. De inspecteur staat uiteindelijk niet toe dat de FE de rente over die bankschuld aftrekt. Hij gelooft namelijk niet dat de dochtermaatschappij echt in economische zin de schuld van de dga heeft overgenomen. De FE gaat in beroep.
Vaststellingsovereenkomst van veel latere datum
Voor hof Amsterdam erkent de FE echter destijds niets schriftelijk te hebben vastgelegd over de overname van de schuld. Omdat de dga destijds de enige bestuurder was van de dochtervennootschap, zou het hier moeten gaan om een mondelinge overeenkomst tussen de dga voor zichzelf en als vertegenwoordiger van de dochtervennootschap. Er is wel een vaststellingsovereenkomst die dit onderbouwt, maar deze dateert van 2022. Dat is dus ver na het aangaan van de bankschuld en de overname daarvan. Daarom gelooft het hof niet dat de schuld al in 2007 was overgenomen.
Wet: art. 15 Wet Vpb 1969
Geef een reactie