De Kennisgroep winstbepaling heeft een standpunt ingenomen over de vorming van een passiefpost met betrekking tot de inframarginale elektriciteitsheffing.
In deze casus ligt de vraag voor of in een boekjaar een voorziening kan worden gevormd voor een toekomstige uitgaaf vanwege de inframarginale elektriciteitsheffing. De inframarginale elektriciteitsheffing vloeit voort uit het nog niet aangenomen wetsvoorstel “Tijdelijke wet inframarginale elektriciteitsheffing”. Op grond van de Europese verordening ‘Verordening (EU) 2022/1854 betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen’ is Nederland echter verplicht deze heffing in te voeren. De heffing moet ingaan per 1 december 2022 en zal in beginsel lopen tot en met 30 juni 2023. De aangifte moet binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarin het heffingstijdvak is geëindigd worden gedaan. Als het heffingstijdvak niet tussentijds wordt verlengd, is 30 juni 2024 de uiterste datum voor het doen van de aangifte en afdracht van de heffing. De uitgaaf voor deze heffing vindt derhalve pas plaats in 2024. Deze uitgave wordt echter opgeroepen door de bedrijfsuitoefening in december 2022 en de eerste helft van 2023. De inframarginale elektriciteitsheffing vormt in beginsel in het jaar van uitgave een aftrekbare kostenpost voor de fiscale winst.
Vraag
Kan bij het bepalen van de winst over de boekjaren waarin over bepaalde tijdvakken de inframarginale elektriciteitsheffing tot een toekomstige uitgaaf zal leiden, voor die uitgaaf een voorziening worden gevormd? De Kennisgroep veronderstelt in dit kader dat belastingplichtigen als boekjaar het kalenderjaar hanteren.
Antwoord
Ja, voor de toekomstige uitgaaf inframarginale elektriciteitsheffing kan een voorziening worden gevormd. De dotatie aan de te vormen voorziening in enig boekjaar blijft beperkt tot de toekomstige uitgaaf die wordt opgeroepen door de bedrijfsuitoefening van dat boekjaar.
Geef een reactie