De objectvrijstelling is alleen van toepassing op winst die toerekenbaar is aan de buitenlandse vaste inrichting. Een bij uitoefening van de onderneming in Nederland gevormde herinvesteringsreserve valt dus in de Nederlandse winst vrij.
Een vennootschap koopt in het boekjaar 2011/2012 vastgoed in Australië, en boekt de aankoopprijs af op een eerder gevormde herinvesteringsreserve (HIR). De vastgoedactiviteiten in Australië vormen een vaste inrichting (vi). Bij aanvang van het boekjaar 2015/2016 bedraagt de resterende (nog niet aangewende) HIR € 496.389. De vennootschap geeft in haar aangifte Vpb over 2015/2016 een wereldwinst van € 186.318 op, en claimt een objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten van € 225.296. Het belastbaar bedrag komt hierdoor uit op nihil en er wordt bij de aanslag een verlies van € 38.978 vastgesteld, dat wordt verrekend in het boekjaar 2014/2015. De vennootschap verplaatst in 2017 haar zetel naar Australië. Zij verzoekt om een expliciet standpunt over de eindafrekening bij emigratie. De inspecteur concludeert dat de HIR in het boekjaar 2015-2016 aan de winst moest worden toegevoegd, en legt navorderingsaanslagen op over 2014/2015 en 2015/2016.
Terechte navordering
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur kon navorderen omdat hij redelijkerwijs niet hoefde te twijfelen aan de over 2015/2016 ingediende aangifte. Het was niet uitgesloten dat de objectvrijstelling terecht was toegepast in combinatie met de HIR. De inspecteur was dus niet verplicht om op dat moment een nader onderzoek in te stellen, en beroept zich terecht op een ‘nieuw feit’. Hij heeft de HIR terecht tot de Nederlandse winst gerekend omdat die reserve is ontstaan bij de uitoefening van de onderneming in Nederland. Dit volgt onder meer uit het arrest van de Hoge Raad van 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6710 (zie NTFR 2013/640 en NTFR 2014/107). Voor toepassing van de objectvrijstelling moet er sprake zijn van winst die toerekenbaar is aan de Australische vaste inrichting.
Wet: art. 8, 15e Wet Vpb 1969, art. 3.54 Wet IB 2001 en art. 16 AWR
Geef een reactie