Leent een bv een geldbedrag aan een kind van haar dga, zodat het geld is door te lenen aan de koper van een dochtervennootschap van de bv? Dan kan deze lening onzakelijk zijn.
Een holding heeft haar 100%-dochtervennootschap verkocht aan een andere bv voor € 5.434.000. Op 27 november 2008 verstrekt de holding een achtergestelde lening van € 2 miljoen aan de dochter van haar aandeelhouder. Vervolgens leent de dochter het bedrag van € 2 miljoen onder dezelfde voorwaarden door aan de bv die de dochtervennootschap heeft gekocht. De bv gebruikt deze lening om een deel van de koopsom van de aandelen te betalen. De aandelen in de bv zijn in handen van de echtgenoot van de dochter. Op 15 januari 2015 scheldt de dochter de bv € 1 miljoen kwijt. Vijf jaar later gaat de dochtervennootschap failliet. De holding eist eerst de lening bij de dochter op. Maar na het inwinnen van juridische advies ziet de holding af van invorderingsmaatregelen. Zij wil daarom over 2019 een afwaarderingsverlies op haar vordering opgeven van € 1.999.999.
Geen directe aandeelhoudersrelatie
De inspecteur weigert echter dit afwaarderingsverlies, omdat de lening volgens hem onzakelijk is. Rechtbank Zeeland-West-Brabant is het met hem eens. Dat geen directe aandeelhoudersrelatie bestaat tussen de holding en de dochter sluit onzakelijkheid van de lening niet uit. De lening is onzakelijk als de holding met het verstrekken van de lening een risico heeft gelopen dat een derde niet zou hebben aanvaard, maar wel het belang van de aandeelhouder dient.
Verbetering verhaalspositie niet bewezen
De rechtbank stelt ook dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een verkoper van een vennootschap de verkoop (mee)financiert door voor (een deel van) de koopsom van de aandelen een achtergestelde lening te verstrekken aan de koper. Maar in deze zaak heeft de holding niet rechtstreeks aan de bv verstrekt maar via de dochter van haar dga. De rechtbank vindt niet aannemelijk dat er een zakelijke reden was om de lening op deze wijze vorm te geven. Nu heeft de holding gesteld dat haar verhaalspositie beter zou zijn door via de dochter de lening te verstrekken, omdat zij zich op het gehele vermogen van de dochter kon verhalen. Deze stelling is echter niet onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden. De holding heeft zelfs geen zekerheidsrechten bedongen bij de dochter. Bovendien ontbreekt een juridisch verband tussen het verstrekken van de lening en de aandelenverkoop. De lening is dus onzakelijk.
Geef een reactie