Minister Harbers stuurt een nota van wijziging bij het voorstel van wet tot wijziging van de Waterschapswet, de Waterwet en de Algemene wet bestuursrecht in verband met het versterken van de toepassing van het profijtbeginsel bij de watersysteemheffing, het geven van ruimte aan nieuwe ontwikkelingen en het oplossen van enkele knelpunten.
Met deze nota van wijziging wordt artikel 122, derde lid, onderdeel c, van de Waterschapswet (artikel I, onderdeel I) aangepast door de woorden ‘gebaat kunnen zijn’ te schrappen. Hierdoor wordt niet alleen beter aangesloten bij de bedoeling van deze tariefdifferentiatie, maar ook bij de wijze waarop de overige tariefdifferentiaties zijn vormgegeven. Het is niet zo dat het belang (de baat) van een onroerende zaak bij een wateraanvoerproject hierdoor geen rol meer speelt.
Verder wordt verduidelijkt wat onder het begrip ‘potentieel heffingplichtige’ wordt verstaan om daarmee onduidelijkheid te voorkomen. Niet bepalend is het gebruikelijke peilmoment van 1 januari van een kalenderjaar om te bepalen wie potentieel heffingplichtig is (vgl. artikel 119 van de Waterschapswet). Een potentieel heffingplichtige is ook alleen degene die daadwerkelijk een bijdrage verschuldigd is voor het wateraanvoerproject zodra de tariefdifferentiatie wordt toegepast. Heffingplichtigen waarvoor een 0-tarief zal gelden vallen daar dus niet onder. Wanneer het waterschap kan objectiveren dat er binnen het gebied sprake is van een verschillende mate van profijt dan kan er binnen het gebied gevarieerd worden met de hoogte van de tariefdifferentiatie. Deze mogelijkheid om te differentiëren is al opgenomen in het wetsvoorstel. Verduidelijkt wordt wel wanneer deze differentiatie van toepassing kan zijn. Hierbij kan het belang van de ongebouwde onroerende zaak bij het wateraanvoerproject vanwege onder meer de ligging en de bestemming in aanmerking worden genomen.
Geef een reactie