Staatssecretaris Van Rij ziet geen aanleiding het bestaande overgangsrecht in de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm uit te breiden. Dit schrijft Van Rij in antwoord op Kamervragen.
In de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm is voor twee van de drie maatregelen in overgangsrecht voorzien. Het gaat om: de verlaging van de hoogte van de proceskostenvergoeding (en de verlaging van de hoogte van de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voor de derde in deze wet opgenomen maatregel, het rechtstreeks uitbetalen van vergoedingen aan belanghebbenden, is niet in overgangsrecht voorzien. Dat betekent dat alle uitbetalingen die vanaf 1 januari 2024 worden gedaan, aan de belanghebbenden moeten worden gedaan, ongeacht of de zaak voor 2024 is aangebracht of de uitspraak waaruit die uitbetaling voortvloeit is gedaan voor 2024.
Geen inbreuk op rechten belanghebbenden
Een algemeen uitgangspunt in de voorbereiding van nieuwe wetgeving is dat er geen overgangsrecht wordt opgenomen, tenzij dat gelet op de specifieke regeling noodzakelijk is. Op basis van dit uitgangspunt is ten aanzien van de rechtstreekse uitbetaling van vergoedingen aan belanghebbenden afgezien van overgangsrecht omdat het recht op wettelijke vergoedingen (zowel voor als na de onderhavige wetswijziging) is bedoeld toe te komen aan de belanghebbende in wiens naam procedures worden gevoerd en niet aan diens rechtsbijstandverlener. Privaatrechtelijke afspraken tussen een belanghebbende en een rechtsbijstandverlener doen daaraan niet af, ondanks dat de vergoeding bij cessie feitelijk moest worden overgemaakt aan de rechtsbijstandverlener. Het niet voorzien in overgangsrecht op het punt van rechtstreeks uitbetalen maakt geen inbreuk op de rechten van belanghebbenden, maar versterkt juist hun informatiepositie en vergroot hun betrokkenheid. Met het rechtstreeks overmaken worden belanghebbenden immers meer bewust van de kosten die gemoeid zijn met procedures die in hun naam worden gevoerd. Staatssecretaris Van Rij ziet geen aanleiding het bestaande overgangsrecht in de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm uit te breiden.
Bron: Kamerbrief met antwoorden over de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm, nr. 2024-0000156628, Ministerie van Financien, 1 maart 2024
Geef een reactie