Begaat een belastingadviseur een beroepsfout? Dan moet men de fiscale schade berekenen door de werkelijke situatie te vergelijken met de wettelijke gevolgen van het niet maken van de beroepsfout.
Een advocaat maakt in het najaar van 2018 een beroepsfout door de fusiedocumentatie niet tijdig neer te leggen bij het handelsregister. Daardoor kan een beoogde juridische fusie tussen twee vennootschappen niet meer met tot 1 januari 2018 terugwerkende kracht plaatsvinden. De betrokken vennootschappen menen dat zij zonder deze fout de interest over een lening van een moedervennootschap aan een dochtervennootschap hadden kunnen aftrekken. Zij willen de fiscale schade die zij daardoor hebben geleden, verhalen op het kantoor van de advocaat. Om deze schade te berekenen, moet men de situatie zoals die heeft plaatsgevonden vergelijken met een andere situatie. Volgens de vennootschappen is met betrekking tot die andere situatie niet van belang van wat zonder de beroepsfout volgens het recht had moeten gebeuren. Zij stellen dat van belang is wat de inspecteur waarschijnlijk zou hebben gedaan. Rechtbank Amsterdam verwerpt deze stelling van de vennootschappen.
Beroep op meerderheidsregel afgewezen
De rechtbank constateert dat in beginsel ook in geval van een tijdige juridische fusie geen recht had bestaan op de renteaftrek. Dit zou anders zijn als de vennootschappen een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel hadden kunnen doen. Meer specifiek zou het dan moeten gaan om de meerderheidsregel. Als iemand in een fiscale procedure een beroep op de meerderheidsregel doet, moet de inspecteur de gelegenheid krijgen om de stelling dat sprake is van begunstigend beleid te weerleggen. In deze civiele procedure is de Belastingdienst echter geen partij. De rechtbank oordeelt dat deze leemte in de bewijslast voor rekening van de vennootschappen moet komen. Daardoor oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van fiscale schade. Er is wel sprake van ruim € 290.000 aan vermogensschade, bijvoorbeeld door extra advieskosten. Deze schade moet het kantoor van de advocaat wel vergoeden.
Wet: art. 10a, vierde lid, onderdeel d, 14b, tweede lid en 15, zestiende lid Wet Vpb 1969
Besluit: art. 14, derde lid Besluit FE en art. 4.1 Besluit nr. 2022-188642
Geef een reactie