De verkrijging van aandelen in een vastgoedlichaam als gevolg van een uitgifte van aandelen van dat lichaam valt niet onder de bedrijfsopvolgingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting.
Vanaf 1 januari 2016 drijft een man samen met zijn echtgenote via een vof een zorgboerderij. De vof heeft als nevenactiviteit agrarisch natuurbeheer. De activiteiten van de vof vinden plaats in een gebouw dat in eigendom is van de moeder van de man. De moeder treedt op 18 december 2020 toe tot de vof. Zij brengt onder andere het recht op gebruik en genot van het gebouw in, een contant bedrag van € 5.000 en haar persoonlijke kennis en zakelijke relaties met betrekking tot de bedrijfsvoering. Vanaf het boekjaar 2021 is de moeder voor 20% gerechtigd tot het resultaat van de vof. In 2021 brengt zij haar vof-aandeel en de juridische eigendom van het gebouw in een nieuw opgerichte bv in. De bv neemt de rol van de moeder in de vof over. Haar zoon is de enig bestuurder van de bv en verkrijgt zelf 21,53% van de aandelen.
Terbeschikkingstelling is ook vastgoedexploitatie
Omdat de bv kwalificeert als een onroerendezaakrechtspersoon (OZR), moet de man in beginsel overdrachtsbelasting betalen over zijn verkrijging van de aandelen in de bv. Hij stelt echter dat de bedrijfsopvolgingsvrijstelling van toepassing is. Maar de inspecteur accepteert uiteindelijk alleen de toepassing van de natuurgrondvrijstelling. Dan nog resteert een naheffingsaanslag van € 4.372. De man start daarop een beroepsprocedure. Hij stelt eerst dat de bv geen OZR is, omdat het vastgoed van de bv niet voor minimaal 70% is bedoeld voor vastgoedexploitatie. Rechtbank Zeeland-West-Brabant gaat echter niet mee met deze stelling. De bv stelt feitelijk het gebouw ter beschikking aan de vof tegen een winstafhankelijke vergoeding. Ook dat is een vorm van vastgoedexploitatie.
Afgewezen beroep op doorkijkarresten
Vervolgens is de vraag aan de orde of de bedrijfsopvolgingsvrijstelling van toepassing is. De man doet daarbij een beroep op de zogeheten doorkijkarresten (zie onder andere NTFR 2007/350). Hij stelt dat in economische zin de gerechtigheid tot de onroerende zaak is overgegaan van zijn moeder op hem. Maar de rechtbank meent dat het geval van de man anders is dan de situatie die speelt in de doorkijkarresten. Hier is namelijk geen sprake van een overdracht van aandelen door de moeder aan de zoon, maar een uitgifte van aandelen door de bv. Daarom oordeelt de rechtbank dat de bedrijfsopvolgingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting niet van toepassing is.
Geef een reactie