De Hoge Raad oordeelt dat bij het verstrekken van een onzakelijke lening niet per definitie sprake is van een gift van het bedrag van de hoofdsom. Ook niet een gift onder de opschortende voorwaarde dat het debiteurenrisico zich verwezenlijkt.
Vader heeft alle aandelen in een holding. In 2008 verstrekt de holding een lening aan een bv waarvan de zoon alle aandelen houdt en dga is. Fiscaal is de lening een onzakelijke lening. De bv heeft het bedrag van de lening doorgeleend aan een gelieerde vennootschap. Hiervan zijn naast de bv ook de bv’s van de broer en de zus van voornoemde zoon aandeelhouder. In 2009 heeft de holding de vordering van de bv overgenomen. In 2014 scheldt de holding de schuld van de gelieerde vennootschap aan de holding kwijt. De inspecteur heeft voor 2014 een aanslag schenkbelasting opgelegd. Hij is van mening dat met het verstrekken van de lening een schenking heeft plaatsgevonden onder de opschortende voorwaarde dat het debiteurenrisico van de onzakelijke lening zich manifesteert. De inspecteur meent dat dat in 2014 is, namelijk door kwijtschelding van de lening. Zie over de procedure bij het hof ‘Zonder impliciete kwijtschelding geen uitgestelde schenking’.
Oordeel Hoge Raad
Zowel de zoon als de staatssecretaris gaan in cassatie. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van de zoon niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding. De staatssecretaris voert aan dat een gift onder opschortende voorwaarde voor de Successiewet pas tot stand komt als die voorwaarde wordt vervuld. De Hoge Raad is het hier mee eens. Tot cassatie kan dit echter niet leiden. Met het hof is de Hoge Raad namelijk van mening dat bij het verstrekken van een onzakelijke lening niet per definitie sprake is van een voorwaardelijke gift van het bedrag van de hoofdsom. Ook niet een gift onder de opschortende voorwaarde dat het debiteurenrisico zich verwezenlijkt. Bij het verstrekken van een onzakelijke lening kan wel sprake zijn van een gift van een als vruchtgebruik aan te merken rentevoordeel. Een andere mogelijkheid is dat bij het verstrekken van een onzakelijke lening bepaald is dat het geleende bedrag niet hoeft te worden terugbetaald als aan een opschortende voorwaarde wordt voldaan. Daarin kan een voorwaardelijke gift zijn gelegen van het bedrag van de hoofdsom.
Wet: art. 1 SW en art. 7:186 lid 2 BW
Geef een reactie