Als het UWV direct een WGA-uitkering aan de werknemer uitbetaalt, kan dit door de samenvoegingsregeling leiden tot een lagere arbeidskorting. Advocaat-generaal Pauwels concludeert dat dit verboden discriminatie is, maar dat de wetgever dit moet oplossen.
Een man ontvangt een WGA-uitkering die het UWV (direct) aan hem heeft betaald. De Belastingdienst houdt bij het berekenen van de arbeidskorting voor de aanslag IB/PVV 2018 geen rekening met de WGA-uitkering. De inspecteur zou de WGA-uitkering wel hebben meegeteld voor de arbeidskorting als de betaling had plaatsgevonden door tussenkomst van de werkgever. De man meent dat dit verschil in behandeling een vorm van verboden discriminatie is en start een beroepsprocedure. Hof Den Haag wijst het beroep van de man op het gelijkheidsbeginsel toe en verhoogt zijn arbeidskorting. Zie ook NTFR 2023/634 en ‘WGA-uitkering is inkomen uit tegenwoordige arbeid’. De staatssecretaris van Financiën stelt principaal beroep in cassatie in tegen de hofuitspraak. Zelf stelt de man een incidenteel cassatieberoep in tegen het hofoordeel dat volgens de wet de WGA-uitkering terecht niet is meegeteld. Advocaat-generaal (A-G) Pauwels adviseert de Hoge Raad dit incidentele cassatieberoep ongegrond te verklaren.
Onjuiste toets door het hof
De A-G concludeert dat het hof ten onrechte heeft getoetst aan het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. De ongelijke behandeling voor de arbeidskorting vloeit niet voort uit goedkeurend, begunstigend beleid voor een indirecte WGA-uitkering. De oorzaak is de samenloop van de arbeidskortingsregeling met de regeling voor samenvoegingen van lonen. Het hof had daarom moeten onderzoeken of het discriminatieverbod op regelgevingsniveau is geschonden. De A-G gaat daarbij uit van het verdragsrechtelijke discriminatieverbod. Maar hij erkent dat er ook argumenten zijn die pleiten voor het (strengere) grondwettelijke discriminatieverbod.
Wetgever moet rechtsherstel bieden
De A-G betoogt dat een directe en een indirecte WGA-uitkering gelijke gevallen zijn bezien vanuit het doel van de arbeidskorting. Daarbij merkt de A-G op dat het belang van de arbeidskorting is toegenomen. Het belang van de samenvoegingsregel zit hem in de administratieve lastenverlichting. Volgens de A-G is het duidelijk dat dat geen redelijk evenwicht (meer) bestaat tussen het belang van de administratieve lastenverlichting en de ongelijkheid voor de arbeidskorting. Het discriminatieverbod is dus geschonden. Maar het is de wetgever die voor eventueel rechtsherstel moet zorgen. De A-G concludeert dat het principale cassatieberoep van de staatssecretaris daarom toch gegrond is.
Verdrag: art. 14 EVRM
Wet: art. 8.1 en 8.11 Wet IB 2001 en art. 33 Wet LB
Regeling: art. 9.1 en 9.4 URLB 2011
Bron: Parket bij de Hoge Raad 26 april 2024 (gepubliceerd 10 mei 2024), ECLI:NL:PHR:2024:459, 23/01393
Geef een reactie