Hof Amsterdam oordeelt dat giften aan buitenlandse instellingen zonder ANBI-status niet aftrekbaar zijn.
Een man maakt bezwaar tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, omdat in de aangifte de giften aan buitenlandse instellingen niet in aftrek zijn gebracht. De inspecteur wijst het bezwaar af.
Geschil
In hoger beroep bij hof Amsterdam is de aftrek van de giften aan buitenlandse instellingen in geschil.
Geen onderscheid Nederlandse en buitenlandse instellingen
Het hof constateert dat de Nederlandse wetgeving geen onderscheid maakt tussen giften aan een in Nederland gevestigde algemeen nut beogende instelling (ANBI) en een buiten Nederland gevestigde ANBI. Voorwaarde is wel dat de instelling de inspecteur verzoekt te worden aangemerkt als ANBI. Omdat elke instelling, waar ook gevestigd, de inspecteur kan verzoeken te worden aangemerkt als ANBI, is er geen belemmering van de vrijheid van kapitaalverkeer. Het hof gaat niet mee in het betoog van de man dat het de facto onmogelijk is voor een buitenlandse instelling te worden aangemerkt als ANBI, omdat deze stelling onvoldoende is onderbouwd.
Keuze wetgever voor ANBI-status instelling redelijk
De voorwaarde van aanwijzing van instellingen als ANBI bij beschikking op verzoek van die instellingen, is gesteld om de handhaafbaarheid van de controle op instellingen zo goed mogelijk te waarborgen. De wetgever heeft belastingplichtigen die giften aan een instelling doen niet ook toegelaten tot het bewijs dat een instelling kwalificeert als ANBI. Dat is een bewuste keuze en de wetgever heeft die keuze in alle redelijkheid kunnen maken.
Wet: art. 5b AWR en art. 1a en 1b UR AWR 1994
Bron: gerechtshof Amsterdam 28 maart 2024 (gepubliceerd 22 mei 2024), ECLI:NL:GHAMS:2024:1296, 23/179
Geef een reactie