De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit gepubliceerd dat regelt dat een te ruimhartige uitleg van de netvrijstelling wordt herzien met een overgangstermijn tot 1 januari 2026.
De netvrijstelling regelt dat de verkrijging van een net gelegen in, op of boven de grond, bestaande uit een of meer kabels en leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie, of van informatie is vrijgesteld van overdrachtsbelasting (artikel 15, eerste lid, onderdeel y, WBR). Om ervoor te zorgen dat de aanlegger van een net de eigendom ervan behield, was het tot 1 februari 2007 noodzakelijk om een recht van opstal op de grond te vestigen. Anders werd de eigenaar van de grond door natrekking ook eigenaar van het betreffende gedeelte van het net.
De Belastingdienst heeft destijds het standpunt ingenomen dat de verkrijging van een recht van opstal voor het in eigendom verkrijgen van een leiding in de grond van een ander was vrijgesteld van overdrachtsbelasting op grond van artikel 15, eerste lid, onderdeel y, WBR (de netvrijstelling). Met de invoering per 1 februari 2007 van artikel 20, tweede lid, van Boek 5 BW is een horizontale splitsing geregeld tussen de eigendom van de grond en de eigendom van het net zelf. Op grond van deze bepaling berust de eigendom van een net bij de bevoegde aanlegger van het net of diens rechtsopvolger. Hierdoor is het voor de bevoegde aanlegger van een net niet meer van belang om een recht van opstal op de grond te verkrijgen.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 30 mei 2024 en is van toepassing op verkrijgingen van opstalrechten die plaatsvinden op of na 1 januari 2026.
Bron: Besluit van 22 mei 2024, nr. 2024-11847, Ministerie van Financien, Stcrt. 20224, 17131
Geef een reactie