De minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Financiën zien vooralsnog geen reden om een subjectieve vrijstelling in te voeren voor kinderopvangorganisaties zonder winstoogmerk.
Een Kamerlid heeft gevraagd naar de reden waarom geen subjectieve vrijstelling van vennootschapsbelasting geldt voor kinderopvangorganisaties zonder winstoogmerk. De minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Financiën gaan in op deze vraag. Zij stellen dat het bestaansrecht van de subjectieve vrijstellingen onder druk komt te staan naarmate de vrijgestelde lichamen activiteiten uitoefenen waarmee zij in concurrentie treden met reguliere marktpartijen. In die gevallen genieten de lichamen als gevolg van de vrijstelling immers een concurrentievoordeel. Kinderopvangorganisaties die hun diensten zonder winstoogmerk aanbieden, oefenen een economische activiteit uit. Zij kwalificeren daarmee als onderneming als hun aanbod concurreert met dat van deelnemers aan het economische verkeer die winst nastreven. Dit is het geval, aldus de bewindslieden. Zij vinden dat vooralsnog onvoldoende rechtvaardiging bestaat om een subjectieve vrijstelling voor kinderopvangorganisaties zonder winstoogmerk in te voeren.
Wet: art. 5 Wet Vpb 1969
Bron: Tweede Kamer der Staten-Generaal, 6 juni 2024, 2024D23423
Geef een reactie