Als geen aangifte inkomstenbelasting is opgelegd, moet men de aanwezigheid van een ambtelijk verzuim toetsen op het moment van het definitief achterwege blijven van een definitieve aanslag.
Een man is sinds 2010 eigenaar van een aantal onroerende zaken die in Nederland liggen. In de jaren 2011 tot en met 2016 is hij daarom buitenlands belastingplichtige voor de inkomstenbelasting. De man heeft spontaan aangifte gedaan voor de IB/PVV over de jaren 2011 – 2015, maar niet over het jaar 2016. In deze aangiften heeft hij zijn Nederlandse vastgoed aangegeven. In 2017 remigreert hij naar Nederland. Over de jaren 2017 en 2018 doet hij aangifte IB/PVV. Afgezien van één pand dat onvermeld blijft in de aangifte IB/PVV 2018 geeft de man steeds zijn panden in Nederland aan. De Belastingdienst heeft de man geen definitieve aanslag IB/PVV over 2016 opgelegd. In plaats daarvan krijgt hij binnen de navorderingstermijn een navorderingsaanslag over 2016 opgelegd. De man is het daar niet mee eens en gaat in beroep.
Fiscus begaat ambtelijk verzuim
Rechtbank Noord-Nederland gaat na of de Belastingdienst een ambtelijk verzuim heeft begaan door geen definitieve aanslag op te leggen. Daarbij is van belang wanneer de inspecteur uiterlijk kennis moet nemen van het dossier van de belastingplichtige. Twee momenten komen daarvoor in aanmerking. Dat zijn het moment waarop de definitieve aanslag is vastgesteld en het moment waarop een aanslag ten onrechte achterwege is gebleven. Nu in deze zaak geen definitieve aanslag is opgelegd, is alleen het moment waarop de aanslag ten onrechte niet is opgelegd relevant. Dat moment is aan het einde van de gewone aanslagtermijn, dus op 31 december 2019. De fiscus beschikte toen over voldoende informatie om te weten dat de man box 3-belasting verschuldigd was. Door toch geen definitieve aanslag op te leggen, heeft de inspecteur een ambtelijk verzuim begaan. Daardoor was hij niet bevoegd om de navorderingsaanslag op te leggen. De rechtbank vernietigt dan ook de navorderingsaanslag.
Toekenning integrale proceskostenvergoeding
De man heeft daarnaast verzocht om een integrale proceskostenvergoeding. De rechtbank kent deze toe voor de bezwaarprocedure vanwege bijzondere omstandigheden, maar niet voor de beroepsprocedure. De inspecteur heeft tevens een verzuimboete opgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de afwezigheid van alle schuld bij de man. De Belastingdienst had de boete moeten matigen of beter moeten motiveren. De rechtbank vindt een integrale kostenvergoeding voor de bezwaarfase hier op zijn plaats. Bovendien moet de fiscus de man zijn griffierecht vergoeden. Ten slotte heeft de man recht op een immateriële schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn.
Wet: art. 11, derde en vierde lid, 16, eerste en derde lid en 67ca AWR
Besluit: art. 2, derde lid BPB
Geef een reactie