Ook een ondernemer die recht heeft op aftrek van voorbelasting, moet soms vertragingsrente betalen als ten onrechte geen btw bij invoer is geheven.
Een bv is de direct vertegenwoordiger van een importeur en doet daarom aangiften voor het in het vrije verkeer brengen van goederen. Daarbij draagt zij echter te weinig invoerrechten en omzetbelasting af. De bv meldt dit aan de Belastingdienst, waarop de inspecteur de importeur een naheffingsaanslag oplegt. Bovendien berekent de fiscus vertragingsrente vanaf de dag waarop de douaneschulden zijn ontstaan tot de dag waarop deze schulden aan de bv zijn meegedeeld. De importeur heeft recht op aftrek van omzetbelasting die zij vanwege de invoer is verschuldigd. De vraag is of de inspecteur terecht vertragingsrente in rekening heeft gebracht.
Samenhang tussen douane- en omzetbelastingwetgeving
De Hoge Raad verduidelijkt dat de lidstaten nadere regels kunnen vaststellen met betrekking tot de betaling van btw ter zake van de invoer van goederen. Daarnaast zijn de lidstaten bevoegd om andere verplichtingen voor te schrijven dan die van de Btw-richtlijn. De lidstaten moeten deze extra verplichtingen noodzakelijk achten om de juiste inning van de btw te waarborgen en fraude te voorkomen.
Fiscus brengt terecht vertragingsrente in rekening
Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat de inspecteur vertragingsrente in rekening mag brengen over vanwege invoer verschuldigde omzetbelasting als men na vrijgave van de goederen vaststelt dat ten onrechte btw-heffing achterwege is gebleven. Het recht op aftrek van voorbelasting van de importeur voor wie de goederen ten tijde van de invoer zijn bestemd, doet niet af aan de verplichting vertragingsrente te betalen. Zelfs als de importeur de btw kan aftrekken, moet hij dus nog steeds vertragingsrente betalen.
Wet: art. 27ga AWR en art. 15, eerste lid, onderdeel c sub 1° en 22 Wet OB 1968
Bron: Hoge Raad 13 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1177, 23/01996
Geef een reactie