Het wetsvoorstel bestaat uit verschillende maatregelen die te klein zijn om als zelfstandig wetsvoorstel in te dienen. Het is op voorhand niet de verwachting dat één van de onderdelen van dit wetsvoorstel dermate politiek omstreden is dat een goede parlementaire behandeling van andere onderdelen in het geding komt.
Dit wetsvoorstel bevat de volgende wijzigingen:
- Vereenvoudigde rechtstreekse zusterfusie Bepaalde juridische fusies zijn civielrechtelijk vereenvoudigd mogelijk (vereenvoudigde juridische fusie). Er worden maatregelen voorgesteld om de vereenvoudigde fusies waarbij iemand rechtstreeks alle aandelen houdt in het kapitaal van de te fuseren vennootschappen (de vereenvoudigde rechtstreekse zusterfusie) ook onder het toepassingsbereik van de fiscale regelingen te laten vallen. Dit geldt niet voor de vereenvoudigde zusterfusie waarbij iemand indirect alle aandelen houdt in de te fuseren vennootschappen (de vereenvoudigde indirecte zusterfusie). Op 14 maart 2024 (Stcrt. 2024, 7703) is het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 9 maart 2018 (Stcrt. 2018, 15751) gewijzigd vooruitlopend op de aanpassing van de wet door middel van dit wetsvoorstel een goedkeuring opgenomen waardoor onder voorwaarden de fiscale doorschuiffaciliteit voor het aanmerkelijk belang kan worden toegepast bij een vereenvoudigde zusterfusie. Voorgesteld wordt deze goedkeuring en de voorwaarden die daarvoor gelden te codificeren. De goedkeuring in genoemd besluit vervalt per 1 januari 2025, indien dit wetsvoorstel tot wet wordt verheven en die wet per 1 januari 2025 in werking treedt.
- Wijziging van ‘Staat der Nederlanden’ naar ‘Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon’ in de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) Naar aanleiding van jurisprudentie wordt sinds 2008 in de Wet IB 2001 niet meer verwezen naar ‘een dienstbetrekking bij de Staat der Nederlanden’, maar naar ‘een dienstbetrekking bij een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon’. Die jurisprudentie is eveneens van belang voor de loonbelasting. Om dit ook voor de loonbelasting te regelen wordt voorgesteld ook in de Wet LB 1964 de verwijzing naar het beperktere begrip ‘de Staat der Nederlanden’ te vervangen door een verwijzing naar ‘een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon’.
- Fiscale premiegrens ouderdomspensioen en partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum – De Wet toekomst pensioenen voorziet in een (gezamenlijke) fiscale premiegrens van 30% voor de opbouw van een ouderdomspensioen en een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum. Voorgesteld wordt om de wettekst aan te scherpen voor wat betreft de toekomstige berekening van deze premiegrens. Voor de berekening van deze premiegrens wordt op grond van de wet gebruikgemaakt van de meest recente versie van de door De Nederlandsche Bank (DNB) gepubliceerde scenarioset met een looptijd van zestig jaar. Deze is onlangs vervangen door een scenarioset met een looptijd van honderd jaar. Dit zou betekenen dat de gemiddelde rendementsverwachting ten behoeve van het bepalen van de premiegrens over een looptijd van honderd jaar berekend moet worden. Met de voorgestelde wijziging wordt wettelijk vastgelegd dat de rendementsverwachting over een looptijd van zestig jaar moet worden berekend. Voorgesteld wordt de voorgestelde wijziging terug te laten werken tot en met 1 oktober 2024 zodat voor de berekening van het nieuwe percentage met peildatum 1 oktober 2024 gerekend kan worden met een rendementsverwachting die is gebaseerd op een looptijd van zestig jaar zoals dat ook het uitgangspunt was bij de introductie van de premiegrens.
- Samenloop onderworpenheidstoetsen in de vennootschapsbelasting en Pijler 2 Met het voorstel wordt ten aanzien van de toepassing van enkele onderworpenheidstoetsen in algemene zin verduidelijkt dat onder een naar de winst geheven belasting mede een kwalificerende Pijler 2-bijheffing wordt verstaan. Een dergelijke kwalificerende Pijler 2-bijheffing is in verschillende landen per 31 december 2023 van toepassing. Omdat de onderworpenheidstoetsen verschillend zijn vormgegeven en daarmee een eigen uitleg kennen, wordt voorgesteld om deze verduidelijking per afdeling te regelen. Met de voorgestelde verduidelijkingen is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van de werking van de bestaande onderworpenheidstoetsen en de uitleg daarvan. Het gaat daarbij om enkele onderworpenheidstoetsen in de vennootschapsbelasting die betrekking hebben op uiteenlopende (antimisbruik)bepalingen, namelijk: i) een specifieke renteaftrekbeperking gericht tegen winstdrainage, ii) de deelnemingsvrijstelling en iii) de objectvrijstelling.
- De objectvrijstelling ten aanzien van buiten beschouwing blijvende vaste inrichtingen In de praktijk blijkt de implementatie van ATAD2 in de Nederlandse wet in voorkomende gevallen tot dubbele belastingheffing ten aanzien van buiten beschouwing blijvende vaste inrichtingen te leiden. Het gaat dan om situaties waarin de winst van de buiten beschouwing blijvende vaste inrichting in de andere staat wordt betrokken in een naar de winst geheven belasting. Het ontstaan van deze dubbele belastingheffing is niet in lijn met het doel van ATAD2 om mismatches te neutraliseren. Om die reden voorziet de onderhavige maatregel in een aanpassing van de regels met betrekking tot de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten. Als gevolg van deze aanpassing vindt deze vrijstelling wel toepassing voor zover de winst van de buiten beschouwing blijvende vaste inrichting is onderworpen aan een naar de winst geheven belasting in de staat waarin die vaste inrichting voor de toepassing van de objectvrijstelling wordt beschouwd als te zijn gelegen. Hiermee wordt beoogd dubbele belastingheffing in deze situaties te voorkomen.
- De ‘general anti-abuse rule’ (GAAR) uit de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (bekend als ATAD1) in de vennootschapsbelasting De Europese Commissie (EC) heeft in het kader van de implementatieverplichting van Nederland ten aanzien van de algemene antimisbruikbepaling (GAAR) uit ATAD1 aandacht gevraagd voor de wettelijke verankering van de GAAR in de vennootschapsbelasting. Met de voorgestelde maatregel wordt hierin voorzien. Met de voorgestelde maatregel is derhalve geen materiële wijziging beoogd ten opzichte van de toepassing van het leerstuk van fraus legis
- Wijziging inhoudingsvrijstelling in de Wet op de dividendbelasting 1965 (Wet DB 1965) Voorgesteld wordt om de facultatieve inhoudingvrijstelling voor deelnemingssituaties en situaties waarin de inhoudingsplichtige en aandeelhouder deel uitmaken van dezelfde fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting (hierna: de inhoudingsvrijstelling) te vervangen door een imperatieve inhoudingsvrijstelling. De inhoudingsplichtige is daardoor in deze situaties bij de uitkering van dividend verplicht de inhoudingsvrijstelling toe te passen. De aandeelhouder ontvangt het dividend dan zonder dat daarop dividendbelasting wordt ingehouden. De aandeelhouder krijgt de mogelijkheid bezwaar te maken tegen de inhouding als de inhoudingsvrijstelling ten onrechte niet is toegepast door de inhoudingsplichtige.
- Vervallen bpm-vrijstelling voor de bestelauto van een ondernemer Met ingang van 1 januari 2025 wordt de CO2-uitstoot de grondslag van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) voor bestelauto’s. Voorgesteld wordt om voor (mede) door fossiele brandstoffen aangedreven bestelauto’s waarvoor geen CO2-uitstoot is of kan worden vastgesteld een forfait toe te passen van 330 gram per kilometer. Het aan te leveren tegenbewijs moet een vergelijkbare betrouwbaarheid opleveren als de WLTP-method. Gelet op dat het nieuwe bpm-tarief straks niet van toepassing is op bestaande bestelauto’s met een datum eerste toelichting tot 1 januari 2025, zal het forfait van 330 gram per kilometer met name van toepassing zijn op tweedehandse geïmporteerde bestelauto’s en voor een klein deel op nieuwe bestelauto’s.
Voor bestelauto’s voor gehandicaptenvervoer is vastgesteld dat de belasting moet worden geheven van degene op wiens naam het motorrijtuig wordt of is gesteld in het kentekenregister. Hiermee moet worden voorkomen dat deze bestelauto’s met voorfinanciering van bpm te maken krijgen. Met het onderhavige voorstel wordt het voor de houder van een vergunning op basis waarvan de bpm per tijdvak kan worden voldaan mogelijk gemaakt om de bpm bij de inschrijving te verrekenen met de door gehandicapte gecedeerde teruggaaf voor een bestelauto die is ingericht om te worden gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte persoon in de cabine en voor het gelijktijdige vervoer van een niet-opvouwbare rolstoel ten behoeve van die persoon. - Begripsbepaling afvalverbrandingsinstallatie verbranding van stedelijk afval Per 1 januari 2024 vallen afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) onder het EU ETS met betrekking tot de monitoring-, rapportage- en verificatieverplichting. Voor de CO2-heffing industrie is het gevolg dat (broeikasgas)installaties voor de verbranding van stedelijk afval vanaf 1 januari 2024 niet alleen zouden voldoen aan de definitie van een afvalverbrandingsinstallatie, maar ook aan de definitie van een broeikasgasinstallatie. Afvalverbrandingsinstallaties hoeven geen EU ETS emissierechten in te leveren voor hun uitstoot. Strikt genomen vallen broeikasgasinstallaties voor de verbranding van stedelijk afval in de huidige situatie onder beide definities, waardoor het wettelijk gezien onduidelijk is welk tarief van toepassing zou zijn. Daarom wordt voorgesteld dit te herstellen door met ingang van 1 januari 2025 expliciet te regelen dat als een broeikasgasinstallatie tevens een afvalverbrandingsinstallatie is, de regels voor een afvalverbrandingsinstallatie van toepassing zijn. Uitsluitend voor het jaar 2024 voorgesteld de onduidelijkheid uit te leggen in het voordeel van de belastingplichtigen, wat neerkomt op toepassing van het tarief dat geldt voor broeikasgasinstallaties.
- Verduidelijking in-/uitmethode afvalstoffenbelasting Het wetsvoorstel verduidelijkt dat alle stoffen, waaronder CO2, die via de schoorsteen vrijkomen na verbranding niet in aanmerking komen voor het in mindering brengen op de grondslag. De in-/uitmethode beoogt immers verbranding en resulterende vervuiling te voorkomen. Verbranding en vervuiling worden niet voorkomen bij de uitstoot van stoffen via de schoorsteen van de verbrandingsinstallatie.
- Wijziging wet fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw In de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) is binnen de energiebelasting een vrijstelling opgenomen voor de levering of het verbruik van aardgas en elektriciteit die worden gebruikt voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30%. Daarnaast bestaat er een vrijstelling voor elektriciteit die de verbruiker heeft opgewekt door middel van een installatie voor warmtekrachtkoppeling. In de Wet fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw is geregeld dat deze regelingen per 1 januari 2025 worden beperkt. Voorgesteld wordt om de grens voor de twee verschillende regimes te laten aansluiten bij het totaal opgesteld elektrisch vermogen van niet meer dan of meer dan 20 megawatt.
- Vervallen van bepalingen naheffing en teruggaaf veraccijnsde voorraad brandstof De Wet op de accijns (WA) bevat artikelen die een naheffing van accijns regelen voor veraccijnsde brandstof in het geval van een verhoging van de brandstofaccijns en die een teruggaaf van accijns regelen voor veraccijnsde brandstof in het geval van een verlaging van de brandstofaccijns. De bepalingen bestaan sinds 1995 en worden bijna altijd buiten werking gesteld, omdat deze voor de Douane onuitvoerbaar zijn. Voorgesteld worde de regelingen te laten vervallen.
- Wijzigen boetebepalingen Algemene douanewet (Adw) Met de voorgestelde wijzigingen van de Adw wordt bereikt dat de inspecteur die boetes oplegt onder de toepassing van de Adw dezelfde regels hanteert als bij het opleggen van boetes op grond van de AWR. Beide wijzigingen zijn geïnitieerd door de nieuwe boetebepalingen met betrekking tot herstel regulier navorderingstermijn die per 1 juli 2024 in werking zijn getreden.
- Wijzigingen in voorwaarden voor internationale waardeoverdracht van pensioen Op 16 november 2023 heeft het HvJ EU-arrest (ECLI:EU:C:2023:878) en (ECLI:EU:C:2023:875) gewezen in een tweetal zaken van de EC tegen Nederland inzake internationale waardeoverdracht van pensioen bij – kortgezegd – een wisseling van baan. Met dit wetsvoorstel worden de IW 1990, de Pensioenwet (Pw) en de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb) met terugwerkende kracht tot en met 16 november 2023 aangepast om de wetgeving in lijn te brengen met deze arresten.
Bron: Wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2025), Ministerie van Financien, 17 september 2024
Geef een reactie