Staatssecretaris Idsinga geeft antwoord op Kamervragen over de stand van zaken Wet werkelijk rendement box 3.
Nettovastgoedbijtelling
In het wetsvoorstel is gekozen voor een nettovastgoedbijtelling van 2,65%. Hierbij is een voorzichtigheidsmarge ingebouwd ten opzichte van de gemiddelde huurwaarde en is gekozen voor een brutohuurwaarde die behoort bij het 10e percentiel. Dat betekent dat 90% van de woningen een hogere huurwaarde heeft dan de huurwaarde waarmee in het gekozen percentage rekening is gehouden. De huurwaarde van het 10e percentiel is 3,35%. Bij het vaststellen van de nettovastgoedbijtelling van 2,65% is uitgegaan van (een reservering voor) aftrekbare kosten van 0,7% van de WOZ-waarde. Uit onderzoek van het ministerie van Financiën op basis van het Handboek Marktwaardering 2023 volgt dat dit percentage gemiddeld is, gebaseerd op alle typen woningen. De uiteindelijke parameters worden in overleg met de Kamer vastgesteld. De vastgoedbijtelling zal periodiek worden herijkt op basis van actuele gegevens over de huurwaarden en over de kosten, waarbij het eerste moment samenvalt met de evaluatie van de wet, vijf jaar na inwerkingtreding.
Op de vraag hoe de nettovastgoedbijtelling zich verhoudt tot het bestaande eigenwoningforfait in box 1 geeft de staatssecretaris aan dat het eigenwoningforfait in box 1 kortweg geldt wanneer de belastingplichtige een eigen woning bezit die hij gebruikt als hoofdverblijf. Bij zowel het eigenwoningforfait als de vastgoedbijtelling is gekozen voor een relatief laag forfait ten opzichte van de gemiddelde brutohuurwaarde. Het eigenwoningforfait is laag omdat de eigen woning deels als besteding/consumptiegoed (bewoning) en deels als belegging/investeringsgoed wordt beschouwd. Het eigenwoningforfait is als gevolg van beleidsmatige keuzes in de afgelopen jaren verder gedaald ter compensatie van de afbouw van aftrekpercentage van de hypotheekrenteaftrek die parallel heeft plaatsgevonden. Bij het verhoogde eigenwoningforfait speelt het beleggingsaspect een grotere rol. De keuze voor een relatief laag forfait ten opzichte van de gemiddelde brutohuurwaarde bij een onroerende zaak in box 3 is gemaakt vanwege het toepassen van een voorzichtigheidsmarge. In box 3 wordt geen rekening gehouden met een bestedingsaspect.
Heffingsvrij inkomen
Er is gevraagd om te onderbouwen wat een redelijk heffingsvrij inkomen is, los van de budgettaire gevolgen. Daarnaast is gevraagd om de totstandkoming van het heffingvrije inkomen en de verliesdrempel nader toe te lichten. Bij de voorlopige keuze voor deze parameters is het huidige heffingvrije vermogen (2024: € 57.000) als uitgangspunt genomen. Ter vergelijking: bij een spaarder die een spaarrente van 2% ontvangt, komt een heffingvrij vermogen van € 57.000 overeen met een heffingsvrij inkomen van € 1.140. Vervolgens is een afweging gemaakt tussen het aantal belastingplichtigen enerzijds en de budgettaire gevolgen anderzijds. In het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 dat aan de Afdeling advisering van de Raad van State is aangeboden is een heffingsvrij inkomen van € 1.250 opgenomen. Om doelmatigheidsredenen is een drempel voor verliesverrekening opgenomen van € 500.
Bron: Beantwoording van vragen over stand van zaken wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3, nr. 2024-0000454510, Ministerie van Financiën, 8 oktober 2024
Masterclass Box 3 – veilig door het overbruggingsstelsel
Wat moet je doen als adviseur voor je klanten? Wanneer is bezwaar zinvol? Hoe werkelijk rendement te berekenen? Voorkom dat je iets over het hoofd ziet, signaleer de pijnpunten, doorzie de valkuilen en loods je klanten optimaal en veilig door het overbruggingsstelsel heen. Hoe? Volg nu de cursus box 3 in overbruggingstijd.
Geef een reactie