De Kennisgroep overdrachtsbelasting geeft antwoord op de vraag of voor de omzettingsvrijstelling (omzetting in nv of bv) bij inbreng van buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen al het buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen (dat een functie in de onderneming vervult) moet worden ingebracht.
X en Y hadden ieder een 50% deelgerechtigdheid in een vof, die een materiële onderneming drijft. Daarnaast hadden X en Y gezamenlijk buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen bestaande uit 2 percelen. De percelen worden verder aangeduid als perceel (cijfer 1) en perceel (cijfer 2). Het perceel (cijfer 1) was geheel in gebruik in de onderneming. Het perceel (cijfer 2) was deels in gebruik in de onderneming en deels privé. X en Y brengen de materiële onderneming in Z BV in. Tevens wordt buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen, te weten perceel (cijfer 1) ingebracht. Ten behoeve van deze inbreng is in de akte van inbreng een beroep gedaan op de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel e, onder 2, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. Ander buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen, te weten perceel (cijfer 2) wordt niet ingebracht maar blijft overeenkomstig eerder gebruik (voor het ondernemingsdeel) in gebruik bij Z BV.
Vraag
Als buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen wordt ingebracht, moet dan al het buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen worden ingebracht om te kunnen voldoen aan de voorwaarden van artikel 5 van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer?
Antwoord
Ja. In het geval buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen wordt ingebracht dan moet al het buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen worden ingebracht om te kunnen voldoen aan de voorwaarden van artikel 5 UBBR. Is dit niet het geval dan is de vrijstelling in het geheel niet van toepassing.
Geef een reactie