Adviseert een belastingadviseur zijn cliënten met trustvermogen om de trustvraag in de aangifte inkomstenbelasting niet in te vullen? Dan handelt hij met voorwaardelijke opzet.
Vier zussen zijn erfgenamen van hun overleden vader, die een irrevocable discretionary trust heeft ingesteld. Deze trust kwalificeert als een afgezonderd particulier vermogen (APV) en heeft de zussen en de weduwe van de erflater als begunstigden. In hun aangiften IB/PVV hebben de zussen de trustvraag op advies van een bv, een belastingadvieskantoor, niet aangekruist. Zij hebben evenmin inkomen of vermogen van de trust aangegeven. De inspecteur meent dat het trustvermogen aan de zussen is toe te rekenen. Daarom legt hij hen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting op. Daarnaast legt de Belastingdienst de zussen en hun belastingadviseur vergrijpboetes op. De adviseur start daarop een bezwaarprocedure. Rechtbank Zeeland-West-Brabant laat de toerekening van het trustvermogen aan de zussen in stand. De rechtbank vernietigt echter de vergrijpboetes die aan de zussen zijn opgelegd. De zussen zijn namelijk niet aan te merken als ‘plegers’.
Matiging van vergrijpboete
De rechtbank vindt ook dat de fiscus terecht een boete heeft opgelegd aan de bv. Zij heeft namelijk voorwaardelijk opzettelijk gehandeld door de zussen te adviseren de trustvraag niet aan te kruisen. De bv wist dat het hele vermogen van de trust hetzij direct, hetzij indirect aan de zussen was uitgeleend. Het advieskantoor valt echter niet te verwijten dat de zussen geen aangiften hebben gedaan. In tegenstelling tot de inspecteur ziet de rechtbank in het lidmaatschap van de NOB van de bv geen strafverzwarende omstandigheid. In eerste instantie stelt de rechtbank de vergrijpboete vast op € 60.000. Maar vanwege de overschrijding van de redelijke termijn matigt de rechtbank de boete verder tot € 48.000. Daarnaast kent de rechtbank de bv een vergoeding van immateriële schade toe van € 3.000.
Wet: art. 8:31 en 8:42 Awb, art. 67d, 67e en 67o AWR en art. 2.14a Wet IB 2001
Geef een reactie