Een liquidatieverlies op een tussenhoudster is slechts aftrekbaar voor zover het de waardedaling van de kleindochtervennootschap overtreft. Hierbij speelt de aanwezigheid van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting geen rol.
Een holding houdt zich bezig met concerndiensten en advisering. In 2000 verwerft zij een belang van 50% in een andere bv. Die bv verwerft op haar beurt een belang van 60,55% in een kleindochtervennootschap en is dus een tussenhoudstervennootschap. In 2008 verkoopt de holding de aandelen in de tussenhoudster aan een andere dochtervennootschap. Deze vennootschap verwerft in 2011 een belang van 34,2% in de kleindochter. In 2016 verkoopt de kleindochter haar laatste deelneming voor € 1. Dit resulteert in een vervreemdingsverlies van € 3.897.499. De holding claimt in haar aangifte vennootschapsbelasting 2017 een liquidatieverlies van € 5.011.450. Daardoor zou haar belastbare winst negatief € 3.764.001 zijn. De inspecteur accepteert dit liquidatieverlies niet, wat leidt tot een aanslag van € 1.247.449. De bv gaat in beroep, maar rechtbank Noord-Nederland verklaart haar beroep ongegrond. Zie ook: ‘Ondanks FE geen aftrek van liquidatieverlies tussenhoudster’. Maar de bv gaat in hoger beroep.
Toetsen vanuit perspectief van de holding
Op grond van een wettelijke bepaling is een liquidatieverlies op een tussenhoudstervennootschap slechts aftrekbaar voor zover het de waardedaling van haar ontbonden dochtervennootschap overtreft. Volgens de bv geldt deze bepaling hier niet omdat geen sprake is van oneigenlijk gebruik. De wetgever heeft evenmin voorzien in het definitief verloren gaan van operationele verliezen, aldus de holding. Hof Arnhem-Leeuwarden is het echter met de rechtbank eens dat men de wettelijke bepaling moet toepassen. Daarbij moet men kijken vanuit het perspectief van de holding. Een eventuele fiscale eenheid (FE) voor de vennootschapsbelasting moet men daarbij negeren. Zo’n FE heeft immers geen externe werking. Het hof concludeert dat sprake is van een situatie waarin de kleindochter in waarde is gedaald en het tussenhoudsterliquidatieverlies de waardedaling niet overtreft. Het hof verwerpt ook het subsidiaire standpunt van de bv dat de deelnemingen niet kwalificeren als deelnemingen vanwege de FE. Haar hoger beroep is ongegrond.
Geef een reactie