De Hoge Raad heeft een prejudiciële vraag beantwoord over heffingskortingen voor een persoon die slechts gedurende een deel van het jaar belastingplichtig is in Nederland.
Een vrouw is in 2020 gedurende een gedeelte van dat jaar binnenlandse belastingplichtige. In dat jaar verhuist de vrouw naar Brazilië, waar zij ook werkzaamheden in loondienst verricht. In de binnenlandse periode heeft de vrouw in loondienst gewerkt. Daarbij is zij ook verzekerd en premieplichtig voor de Nederlandse volksverzekeringen. In geschil is de hoogte van de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). Rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2024:467, NTFR 2024/842 ) heeft in dat verband een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad gesteld.
Rechtsvraag
De Hoge Raad stelt voorop dat de rechtbank wenst te vernemen hoe onder de sinds 2019 geldende wettelijke regeling het IB- en premiedeel van de arbeidskorting, de IACK en het premiedeel van de algemene heffingskorting moeten worden berekend in geval van emigratie. Moet dat uitsluitend gebeuren op basis van het arbeidsinkomen respectievelijk het belastbare inkomen uit werk en woning in de periode van binnenlandse belastingplicht? Of moet de berekening worden gebaseerd op berekende wereldinkomen uit arbeid respectievelijk uit werk en woning gedurende het gehele kalenderjaar? En dus ook op inkomen dat is genoten in het gedeelte van het jaar waarin de betrokkene niet belastingplichtig was in Nederland?
Antwoord Hoge Raad
De Hoge Raad beantwoordt, na een uiteenzetting van het juridische kader, de prejudiciële vraag vervolgens als volgt:
‘Voor een persoon die slechts gedurende een deel van het jaar binnenlands belastingplichtig is geweest en de rest van het jaar in het geheel niet belastingplichtig is geweest in Nederland, moeten het inkomstenbelasting- en premiedeel van de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, en het premiedeel van de algemene heffingskorting, ook onder de met ingang van 2019 geldende wettelijke regeling, uitsluitend worden berekend op basis van het arbeidsinkomen respectievelijk het belastbare inkomen uit werk en woning dat is genoten in de periode van binnenlandse belastingplicht.’
Wet: art. 7.2 lid 18 Wet IB 2001
Bron: Hoge Raad 15 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1660, 24/00644
Geef een reactie