Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat een lening voor een woning niet kwalificeert als eigenwoningschuld in de zin van de Wet IB 2001. Er is namelijk geen contractuele annuïtaire aflossingsverplichting overeengekomen bij het aangaan van de lening.
Een man koopt in 2016 een woning en sluit daarvoor een lening van € 1.219.000 af. In 2016 is deze overeenkomst mondeling overeengekomen en er is in 2016 geen aflossing of rentebetaling gedaan. In 2017 vindt correspondentie plaats over het schriftelijk vastleggen van de leningsovereenkomst en het voldoen aan de Nederlandse belastingregels. Uiteindelijk sluit de man met de geldgever in 2018 een schriftelijke overeenkomst, maar deze bevat geen annuïtaire aflossingsverplichting. In 2021 heeft de man en de geldgever een addendum toegevoegd dat met terugwerkende kracht een annuïtaire aflossingsverplichting zou moeten bevestigen. In zijn aangifte 2017 brengt de man € 41.810 rente in aftrek. De inspecteur accepteert de aftrek van de rente niet.
Geschil bij rechtbank Noord-Holland
Bij rechtbank Noord-Holland is in geschil of de rente aftrekbaar is, meer in het bijzonder of sprake is van een eigenwoninglening.
Goede schriftelijke vastlegging overeenkomst vereist
De vereiste aflossingsverplichtingen moeten bij het aangaan van de schuld zijn overeengekomen in de leningsovereenkomst. De rechtbank acht niet aannemelijk dat er bij het mondeling aangaan van de lening in 2016 een annuïtaire aflossingsverplichting is overeengekomen. De e-mailcorrespondentie uit 2017 bevestigt niet dat er toen al een annuïtaire aflossingsverplichting was overeengekomen. Ook het addendum uit 2021 kan niet met terugwerkende kracht een annuïtaire aflossingsverplichting creëren die al in 2016 zou hebben moeten bestaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de lening niet kwalificeert als eigenwoningschuld, omdat er geen contractuele annuïtaire aflossingsverplichting is overeengekomen bij het aangaan van de lening. De renteaftrek is terecht geweigerd door de Belastingdienst.
Geef een reactie