De Kennisgroep loonheffing algemeen heeft een standpunt ingenomen over de toepassing van de pseudo-eindheffing over excessieve vertrekvergoedingen.
Casus 1
- Een (titulair) bestuurder heeft met ingang van 1 september 2017 een managementovereenkomst gesloten met een beursgenoteerde nv
- Op 1 januari 2018 is hij aangesteld als statutair bestuurder.
- Op 1 januari 2022 is de nv van de beurs gehaald.
- Op 1 april 2022 is zijn aanstelling als statutair bestuurder beëindigd. In een vaststellingsovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat de bestuurder gedurende de opzegtermijn, zijnde de periode 1 april 2022 – 1 oktober 2022, beschikbaar moet blijven voor overdracht van zijn werkzaamheden en dat hij daarvoor het reguliere maandsalaris zal blijven ontvangen.
Casus 2
- Een (titulair) bestuurder is sinds 1 januari 2018 aangesteld als statutair bestuurder van een beursgenoteerde nv voor een periode van vier jaar. In de managementovereenkomst is een opzegtermijn van drie maanden afgesproken ingaande op de dag volgend op de maand waarin het statutair bestuurderschap is beëindigd en waarin de bestuurder vrijgesteld is van werkzaamheden (“garden leave”).
- Op 1 december 2020 treedt hij vrijwillig terug als statutair bestuurder en is hij vrijgesteld van werkzaamheden. Hij moet wel beschikbaar blijven voor vragen.
- Per 1 april 2021 is de managementovereenkomst beëindigd.
Vraag
Wanneer is voor toepassing van artikel 32bb, van de Wet LB 1964 de (fictieve) dienstbetrekking beëindigd?
Antwoord
De beoordeling of en op welk tijdstip fiscaal sprake is van beëindiging van de dienstbetrekking is afhankelijk van de feiten en omstandigheden en staat ter beoordeling van de inspecteur. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:
Belangrijke aspecten bij de beoordeling of sprake is van een voortgezette dienstbetrekking zijn de inhoud van de werkzaamheden en de omstandigheden waaronder deze moeten worden uitgevoerd.
Artikel 32bb Wet LB 1964 geldt per rechtsverhouding. Als sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking in de zin van de Wet LB 1964 die wordt beëindigd, moet de werkgever dit artikel toetsen.
Bij de beoordeling of sprake is van een dienstbetrekking en op welk moment sprake is van beëindiging van een dienstbetrekking vormt de arbeidsovereenkomst zoals gedefinieerd in artikel 7:610 van het BW het uitgangspunt. De datum waarop partijen de arbeidsovereenkomst in civielrechtelijke zin beëindigen is dus in beginsel leidend. Bij de beoordeling of fiscaal sprake is van een dienstbetrekking en wanneer deze (begint en) eindigt kan hier echter onder bijzondere omstandigheden van worden afgeweken, bijvoorbeeld als doel en strekking van de fiscale wet hiertoe aanleiding geeft. Voor de toepassing van artikel 32bb Wet LB 1964 kan er vanuit fiscaal oogpunt bijvoorbeeld sprake zijn van een voortgezette dienstbetrekking, ook als civielrechtelijk de arbeidsovereenkomst is beëindigd. Zo kan er sprake zijn van een voortgezette dienstbetrekking als:
- een arbeidsovereenkomst wordt opgevolgd door een andere arbeidsovereenkomst bij dezelfde inhoudingsplichtige;
- een dienstbetrekking wordt opgevolgd door een fictieve dienstbetrekking (en omgekeerd); en,
- een fictieve dienstbetrekking wordt opgevolgd door een andere fictieve dienstbetrekking.
Belangrijke aspecten bij de beoordeling of sprake is van een voortgezette dienstbetrekking zijn de inhoud van de werkzaamheden en de omstandigheden waaronder deze moeten worden uitgevoerd.
Geef een reactie