De btw-vrijstelling voor verzekeringsdiensten is niet van toepassing op buitenlandse schadeafwikkelingsdiensten.
Een fiscale eenheid (FE) voor de omzetbelasting heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening van verlegde omzetbelasting voor buitenlandse schadeafwikkelingsdiensten. De FE stelt dat deze diensten onlosmakelijk verbonden zijn met haar verzekeringsdiensten. Daarom moeten de buitenlandse schadeafwikkelingsdiensten onder de btw-vrijstelling voor verzekeringsdiensten vallen, aldus de FE. De Belastingdienst meent echter dat de buitenlandse schadeafwikkelingsdiensten wel btw-belaste prestaties zijn. De zaak belandt voor rechtbank Noord-Nederland, die prejudiciële vragen stelt aan de Hoge Raad. Eerst herformuleert de Hoge Raad deze prejudiciële vragen. Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat twee diensten niet zijn aan te merken als een dienst voor de omzetbelasting als zij plaatsvinden op grond van twee verschillende rechtsbetrekkingen waarbij twee verschillende ondernemers zijn betrokken. Zie ook NTFR 2024/1102 en ‘Verzekering en schadeafwikkeling zijn twee diensten voor btw’.
Voorwaarden kwalificatie als verzekeringsdiensten
Na dit antwoord van de Hoge Raad moet rechtbank Noord-Nederland onderzoeken of de schadeafwikkelingsdiensten op zichzelf verzekeringsdiensten zijn die onder de btw-vrijstelling vallen. Dat is volgens de rechtbank het geval als:
- de desbetreffende diensten samenhangen met handelingen met betrekking tot verzekering en herverzekering. De partijen zijn het erover eens dat is voldaan aan deze voorwaarde; en
- een assurantiemakelaar of verzekeringstussenpersoon de desbetreffende diensten verricht. Of aan deze voorwaarde is voldaan, is een geschilpunt.
Schaderegelaars zijn geen verzekeringstussenpersonen
De rechtbank onderzoekt daarom of de buitenlandse schaderegelaars als verzekeringstussenpersonen zijn aan te merken. Aan de hand van het zogeheten Aspiro-arrest (NTFR 2016/1070) concludeert de rechtbank dat dit niet het geval is. Verzekeringstussenpersonen moeten bijvoorbeeld nieuwe cliënten zoeken en deze in contact brengen met de verzekeraar. De buitenlandse schaderegelaars in deze zaak verrichten zulke werkzaamheden niet. Bovendien is in het Aspiro-arrest verduidelijkt dat het regelen van schadegevallen namens en voor rekening van een verzekeraar niet valt onder de vrijstelling voor verzekeringstussenpersonen. Bovendien moeten de schaderegelaars organisatorisch los staan van de verzekeraar. Zij mogen zich uitsluitend bezighouden met de schadeafwikkeling, zonder zelf als verzekeraar op te treden. Mede door dit organisatorische onderscheid kwalificeren zij niet als verzekeringstussenpersonen.
Geen vaste inrichtingen
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de buitenlandse dochtervennootschappen van de FE niet als vaste inrichtingen zijn aan te merken voor omzetbelastingdoeleinden. De FE heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zij over de personele en technische middelen van de dochtervennootschappen kan beschikken alsof het haar eigen middelen zijn. Het beroepschrift van de FE is daarom ongegrond.
Wet: art. 11, eerste lid, onderdeel k Wet OB 1968
Bron: rechtbank Noord-Nederland 19 november 2024 (gepubliceerd 22 november 2024), ECLI:NL:RBNNE:2024:4578, LEE 21/1215
Geef een reactie