Hof Amsterdam bevestigt dat ondanks hun bijzondere kenmerken cryptovaluta vermogensbestanddelen zijn die in beginsel in box 3 vallen.
In een procedure voor het hof betwist een vrouw onder andere dat haar cryptovaluta tot haar box 3-vermogen behoren. Zij stelt dat cryptovaluta geen vermogensrechten zijn zoals omschreven in het Burgerlijk Wetboek. Cryptovaluta zijn evenmin specifiek benoemd in de Wet inkomstenbelasting 2001. Ten slotte stelt de vrouw dat haar bezit van cryptovaluta niet ertoe leidt dat een persoon tegenover haar een verplichting heeft. Ook daardoor zijn cryptovaluta geen vermogensrechten, aldus de vrouw. Het hof gaat echter niet mee in deze redenering. De inkomstenbelasting kent het begrip ‘overige vermogensrechten’. Dit fiscale begrip is ruimer dan het civielrechtelijke begrip vermogensrechten. Het fiscale begrip overige vermogensrechten is ook bedoeld als restcategorie. Bovendien is het niet de bedoeling dat een vermogensbestanddeel met een te verzilveren waarde buiten de inkomstenbelasting blijft vanwege de min of meer toevallige civielrechtelijke duiding van zijn juridische verschijningsvorm. De Belastingdienst heeft daarom de cryptovaluta terecht tot het box 3-vermogen gerekend.
Wet: art. 3:6 BW en art. 5.2 en 5.3 Wet IB 2001
Geef een reactie