Het is mogelijk dat het waarschijnlijk genoeg is dat een ondernemer een niet-opgegeven inkomen heeft genoten om hem een navorderingsaanslag te kunnen opleggen, terwijl er te veel onzekerheid is om een vergrijpboete te rechtvaardigen.
Een man exploiteert een binnenschip waarmee hij plantaardige olie vervoert. De binnenschipper reinigt de ladingtanks van zijn schip regelmatig door deze schoon te spoelen met water. Dat spoelwater wordt verzameld in sloptanks. Die sloptanks bevatten dus spoelwater en restanten olie, slops genoemd. De binnenschipper ontdoet zich van de slops door deze op te laten halen door een vethandelaar. Als het percentage olie in de slops hoog genoeg is, ontvangt de schipper een vergoeding voor deze slops. De Belastingdienst stelt dat de binnenschipper niet alleen per bank, maar ook contant betalingen voor de slops heeft ontvangen. Die contante betalingen heeft de man niet verwerkt in zijn administratie en evenmin opgegeven in zijn aangiftes IB/PVV. De inspecteur heeft hem daarom navorderingsaanslagen en vergrijpboetes opgelegd. De man gaat in beroep tegen de navorderingsaanslagen en vergrijpboetes
Te veel twijfel voor vergrijpboete
De inspecteur baseert zijn stelling dat eiser contante betalingen heeft ontvangen op gegevens die zijn verkregen bij een onderzoek bij de vethandelaar. De administratie van die vethandelaar bevat ‘inkoopfacturen’ op naam van de binnenschipper waaruit contante betalingen volgen. Rechtbank Noord-Nederland vindt de ontvangst van contante betalingen voor 2012 en 2013 aannemelijk en voor 2011 gedeeltelijk, omdat dit het meest waarschijnlijke scenario is. Daarom mag de Belastingdienst over deze jaren navorderen. Maar om een vergrijpboete te mogen opleggen, moet de fiscus voldoen aan een zwaardere bewijslast. Daarin slaagt de inspecteur niet. Volgens de rechtbank is niet buiten redelijke twijfel dat de man de gestelde contante betalingen heeft ontvangen. Uiteindelijk vermindert de rechtbank de navorderingsaanslag over 2011 en vernietigt alle vergrijpboetes.
Wet: art. 8:13 Awb en art. 55 AWR
Geef een reactie