Een rittenregistratie die alleen de privéritten vermeldt, vormt onvoldoende bewijs om de bijtelling wegens privégebruik van de auto van de zaak te voorkomen.
In 2018 beschikt de dga van een bv over twee auto’s, een Audi R8 Coupe en een Bentley Bentayga. Deze auto’s zijn mede voor privédoeleinden ter beschikking gesteld. Zowel in de loonaangifte van de bv als de aangifte inkomstenbelasting van de dga is geen bijtelling voor privégebruik van deze auto’s opgenomen. Nadat de dga de rittenregistraties van de beide auto’s heeft verstuurd, constateert de inspecteur onregelmatigheden in de rittenregistraties. Zo vermeldt de registratie van de ritten met de Audi dat er 464 privékilometers zijn gereden. Maar het bewijs van zakelijke ritten ontbreekt. Daardoor kan de inspecteur niet vaststellen dat de Audi voor minder dan 500 kilometer privé is gebruikt. Daarnaast komt een snelheidsovertreding op 9 oktober 2018 niet overeen met de rittenregistratie met betrekking tot de Bentley. De fiscus vindt de verklaring van de dga over een omweg niet geloofwaardig.
Afgewezen beroep op vertrouwensbeginsel
De Belastingdienst concludeert daarom dat de dga niet heeft bewezen dat de bijtelling achterwege mag blijven. De inspecteur past daarom bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting aan de dga de bijtelling wegens privégebruik van de auto’s van de zaak toe. De dga gaat in beroep. Maar ook rechtbank Zeeland-West-Brabant concludeert dat de rittenregistraties van de dga geen betrouwbare weergave zijn van het werkelijke gebruik van de auto’s. Het beroep van de dga op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin. Er zijn namelijk geen objectieve gegevens waaruit blijkt dat de inspecteur akkoord zou zijn met de rittenregistraties. De rechtbank verklaart het beroepschrift van de dga daarom ongegrond.
Wet: art. 13bis, eerste en derde lid Wet LB
Regeling: art. 3.13 URLB 2011
Geef een reactie