
De belastingrechter moet per fase bekijken of een matiging van een proceskostenvergoeding in een BPM-procedure aan de orde is.
Een bv importeert een gebruikte personenauto uit Duitsland en registreert deze in het Nederlandse kentekenregister. De inspecteur legt een naheffingsaanslag BPM op omdat de bv volgens hem te weinig bpm heeft voldaan. De bv betwist de hoogte van de naheffingsaanslag en gaat in beroep. De belastingrechter heeft de aanslag verminderd. Bovendien heeft de kentekenhouder een proceskostenvergoeding voor bezwaar van € 530 en voor beroep van € 1.068 toegekend gekregen. Voor de beroepsfase is de rechtbank uitgegaan van de in het Besluit proceskosten bestuursrecht (BPB) opgenomen lage puntwaarde voor BPM-zaken. De bv vindt echter dat de verminderde naheffingsaanslag nog steeds te hoog is en de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase te laag. Daarom gaat zij in hoger beroep.
Hof halveert proceskostenvergoeding
Wat betreft de naheffingsaanslag heeft hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2023:3443) belanghebbende in het ongelijk gesteld. Wat betreft de proceskostenvergoeding oordeelde het hof dat gelet op een arrest van 27 mei 2022 (NTFR 2022/2490) men moet uitgaan van de reguliere puntwaarde. Het hof heeft de PKV voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor zowel het beroep als het hoger beroep op € 1.674 vastgesteld. De PKV voor bezwaar van € 530 achtte het hof juist, zodat de totale PKV-vergoeding € 3.878 bedroeg. Vervolgens heeft het hof die vergoeding gehalveerd (€ 1.939) op basis van het BPB.
CO2-uitstoot van auto zelf is relevant
Maar de bv geeft niet op en gaat in cassatie. Tijdens deze procedure draait het ten eerste om de vraag of men de BPM moet berekenen op basis van de CO2-uitstoot van de geïmporteerde auto of een vergelijkbare Nederlandse auto. De Hoge Raad blijkt het oneens te zijn met het hof. Volgens de Hoge Raad is het hof voor de hoogte van de afschrijving ten onrechte uitgegaan van de CO2-uitstoot van de referentie-auto in plaats van die van de auto zelf.
Beperkt geschil over proceskostenvergoeding
Wat betreft de proceskostenvergoeding stelt de Hoge Raad voorop dat wanneer een belanghebbende in het gelijk wordt gesteld op een punt van ondergeschikt belang, een matiging op grond van artikel 2 lid 2 BPB is toe te passen. Maar dit moet per fase van de procedure worden beoordeeld. De proceskostenvergoeding voor bezwaar heeft het hof ten onrechte verminderd, aangezien die proceskostenvergoeding in hoger beroep niet in geschil was. In zo’n geval is het hof niet bevoegd ambtshalve die proceskostenvergoeding te verminderen. Wat betreft de proceskostenvergoeding voor beroep was in hoger beroep alleen de door de rechtbank gehanteerde waarde per punt in geschil. Het aantal proceshandelingen en de wegingsfactor waarvan de rechtbank is uitgegaan, was niet in geschil. Dit brengt mee dat het hof de proceskostenvergoeding voor beroep ten onrechte heeft gehalveerd.
Hoge Raad stelt zelf proceskostenvergoeding vast
Omdat de cassatieklacht over de BPM-afschrijving slaagt, laat de Hoge Raad de klacht over de matiging van de proceskostenvergoeding voor het hoger beroep buiten behandeling. De Hoge Raad stelt namelijk de proceskostenvergoeding voor het hoger beroep zelf opnieuw vast. De Hoge Raad vermindert de naheffingsaanslag en veroordeelt de inspecteur in de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 3.878.
Wet: art. 8:75 Awb en art. 10, tweede lid Wet BPM
Besluit: art. 2, tweede lid BPB
Bron: Hoge Raad 14 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:243, 23/01768
Geef een reactie