
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat het verzwijgen van Belgische tegoeden het opleggen van een navorderingsaanslag erfbelasting en vergrijpboete rechtvaardigen.
Een vrouw is in 1982 onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met haar echtgenoot. In 2005 benoemt de echtgenoot haar tot enige erfgename. Daarnaast gaan zij aanvullende huwelijkse voorwaarden aan, waarbij bij overlijden een verrekening van de vermogens plaatsvindt alsof zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De echtgenoot overlijdt op 1 april 2010. De vrouw heeft op dat moment een rekening bij een Belgische bank en een rekening bij een Belgische verzekeringsmaatschappij. Het totale saldo van die twee rekeningen bedraagt € 250.097. De vrouw geeft dit bedrag niet op in haar aangifte erfbelasting. Op 23 juli 2020 vraagt de Belastingdienst de vrouw om informatie over deze rekeningen in België. De vrouw stuurt op 11 september 2020 een ‘Verklaring vermogen in het buitenland’ naar de inspecteur. Hierin meldt zij alsnog enkele Belgische rekeningen. Naar aanleiding van deze verklaring krijgt de vrouw een navorderingsaanslag erfbelasting inclusief vergrijpboete en belastingrente opgelegd.
Nieuw feit en voortvarend handelen
De vrouw gaat in beroep tegen de navorderingsaanslag. Zij stelt onder meer dat een nieuw feit ontbreekt. Ook heeft de inspecteur onvoldoende voortvarend gehandeld, aldus de vrouw. Maar de rechtbank wijst deze standpunten af. De Belastingdienst wist tijdens het opleggen van de aanslag erfbelasting nog niet van de Belgische rekeningen. Daarmee is sprake van een nieuw feit. Verder heeft de inspecteur niet langer dan zes maanden onverklaarbaar stilgezeten. Daardoor heeft hij voldoende voortvarend gehandeld. Ook de vergrijpboete is terecht opgelegd. De vrouw had namelijk moeten begrijpen dat de Belgische tegoeden tot de nalatenschap behoren en had deze moeten opgeven in de aangifte. Wel vermindert de rechtbank de vergrijpboete vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast krijgt de vrouw een schadevergoeding voor immateriële schade toegewezen.
Verdrag: art. 6 EVRM
Wet: art. 16 en 67e AWR en art. 66 SW
Bron: Rechtbank Noord-Holland 27 december 2024 (gepubliceerd 3 maart 2025), ECLI:NL:RBNHO:2024:13856, AWB 23/2544
Geef een reactie