
Een lichaam kan de economische eigendom van aandelen, die een deelneming vormen, onder omstandigheden ook via opties verkrijgen.
Een nv en een bv behoren tot een fiscale eenheid (FE) voor de vennootschapsbelasting, die zich bezighoudt met de handel in alcoholische dranken. De nv heeft een overeenkomst gesloten met een Franse entiteit. Daarbij brengt de Franse entiteit alle activiteiten met betrekking tot de handel in een specifieke alcoholische drank in een nieuw opgerichte dochtermaatschappij in. De bv verwerft 7% van de aandelen in deze dochtermaatschappij. De Franse entiteit houdt 93% van de aandelen. Daarnaast zijn er call- en putopties overeengekomen, waarmee de nv uiteindelijk alle aandelen kan verwerven. De FE heeft in haar aangiften Vpb over de gebroken boekjaren jaren 2016/2017 tot en met 2018/2019 een economisch belang bij 93% van de aandelen in de dochtermaatschappij op haar fiscale balans geactiveerd. Daarnaast heeft zij een passiefpost opgenomen voor de toekomstige verplichting tot betaling van de uitoefenprijs van de calloptie.
Uitoefening van de calloptie
De bv heeft de calloptie op 2 december 2020 uitgeoefend en de juridische eigendom van de resterende 93% van de aandelen verkregen. Zij heeft de uitoefenprijs betaald en is daarmee enig aandeelhouder van de dochtermaatschappij geworden. De nv heeft een kredietfaciliteit heronderhandeld om de optieuitoefenprijs te financieren. Daarbij heeft zij zich jegens de banken gecommitteerd om ervoor te zorgen dat de dochtermaatschappij geen uitdelingen zal verrichten gedurende de looptijd van de optieovereenkomst.
Waardering van verplichting tot betalen van uitoefenprijs
De vraag is of onder deze omstandigheden de FE al in 2016 de economische eigendom van 93% van de aandelen heeft verworven. Hof Amsterdam beaamt dat een lichaam voor de toepassing van de deelnemingsvrijstelling de economische eigendomsoverdracht van aandelen ook kan krijgen door het aangaan van opties. Van zo’n verkrijging is in ieder geval sprake als de kans op niet uitoefenen van de bedoelde optie(s) bijzonder klein is. Bovendien mogen geen (tussentijdse) winstuitkeringen op de aandelen en onttrekkingen (vóór de uitoefening van die opties) plaatsvinden. Aan deze voorwaarden wordt hier voldaan, aldus het hof. De FE moet daarom in 2016 ook het belang van 93% activeren als deelneming. Het hof stelt vervolgens dat men de verplichting tot betaling van de uitoefenprijs moet waarderen tegen de contante waarde. De FE maakt aannemelijk dat een disconteringsvoet van 1,705% niet te hoog is. De jaarlijkse oprenting van de verplichting is aftrekbaar.
Geef een reactie