
De Kennisgroep reorganisatiefaciliteiten en fiscale eenheden heeft voor twee situaties de vraag beantwoord of de indeplaatstreding onder de doorschuiffaciliteit van artikel X WFKR meebrengt dat artikel 13, zestiende lid, Wet Vpb 1969 van toepassing is.
Aanleiding
- A BV houdt een belang van 6% in Z.
- Z is een naar buitenlands recht opgerichte, aan de Nederlandse vennootschapsbelasting onderworpen cv-achtige. Naar het fiscale recht van 2024 kwalificeert Z voor Nederland als open cv (niet-transparant).
- A BV kwalificeert als commanditaire vennoot.
- Z houdt reeds meer dan een jaar alle aandelen in B BV.
- Op het belang in B BV is bij Z gedurende deze periode onafgebroken de deelnemingsvrijstelling als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet Vpb 1969 van toepassing geweest.
- Op 1 november 2024 verkoopt A BV 2% van haar belang in Z, waarna een belang van 4% resteert.
- Bij Z wordt de als gevolg van het toepassen van de vervreemdingsfictie van artikel IX, eerste lid, van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen onmiddellijk voorafgaand aan 1 januari 2025 behaalde winst op grond van de doorschuiffaciliteit van artikel X WFKR niet in aanmerking genomen.
- Als gevolg van het toepassen van de doorschuiffaciliteit treedt A BV per 1 januari 2025 met betrekking tot al hetgeen aan haar als gevolg van de toepassing van de vervreemdingsfictie wordt geacht te zijn overgedragen in de plaats van Z.
- In de loop van 2025 verkoopt A BV haar resterende belang in Z.
Vragen
- Is bij A BV de deelnemingsvrijstelling van toepassing op het voordeel uit hoofde van de verkoop in 2025 voor zover dit betrekking heeft op het door Z gehouden belang in B BV?
- In plaats van op 1 november 2024 verkoopt A BV 2% van haar belang in Z op 1 februari 2025, waarna weer een belang van 4% resteert. In de loop van 2026 verkoopt A BV haar resterende belang in Z.
Is bij A BV de deelnemingsvrijstelling van toepassing op het voordeel uit hoofde van de verkoop in 2026 voor zover dit betrekking heeft op het door Z gehouden belang in B BV?
Antwoord
Ja, op het voordeel uit hoofde van de verkoop van het resterende belang in 2025 respectievelijk 2026 is bij A BV de deelnemingsvrijstelling van toepassing. Fiscaal vormen de aandelen in B BV bij A BV vanaf 1 januari 2025 respectievelijk 1 februari 2025 een zogenoemde ‘aflopende deelneming’ als bedoeld in artikel 13, zestiende lid, Wet Vpb 1969. A BV is in beide situaties in de plaats getreden van Z voor de omstandigheid dat Z de aandelen in B BV reeds meer dan een jaar hield en waarvoor Z in die periode onafgebroken in aanmerking kwam voor de deelnemingsvrijstelling. Hoewel het belang in B BV bij A BV vanaf de genoemde data niet als een deelneming wordt aangemerkt blijft de deelnemingsvrijstelling vanaf die data nog gedurende een periode van maximaal drie jaar van toepassing.
Geef een reactie